De heer Bergman met generaal Chai Prathipasen en zijn vrouw bij de weefselkast in de zogenaamde Weefselkamer

Prof. dr. R.A.M. Bergman, directeur van de afdeling Culturele en Physische Anthropologie toont een aantal doeken in de weefselkast aan Z. Exc. Generaal Chai Prathipasen en zijn echtgenoot mevrouw Fookiat Prathipasen. Achter het echtpaar is deels Rita Bolland zichtbaar, museumassistent en textielexpert. Prathipasen werd tijdens zijn bezoek op 18 juli 1955 nog vergezeld door de heer J.G. Kerlen Sr., Consul van Thailand te 's-Gravenhage.<BR> De getoonde doeken zijn beiden afkomstig van de Tenganan op Bali en worden voornamelijk gebruikt tijdens de verschillende adat-plechtigheden. De doek links is afkomstig uit de collectie van Georg Tillmann (inventarisnummer 1772-1455) en de doek rechts is verzameld door de voormalige directeur van de afdeling Volkenkunde, de heer J.C. van Eerde (inventarisnummer 555-20).<BR> De weefselkast stond vanaf eind 1949 in de zogenaamde weefselkamer en was een noviteit in de Nederlandse musea. Medewerkers van het museum hadden dit idee opgedaan in de ‘moderne musea te Kopenhagen en Parijs’ waar men beschikte over kasten met uitschuifbaar raamwerk waarin de weefsels achter glas aangebracht konden worden. <BR> De wijze waarop weefsels tot dan toe werden tentoongesteld in het museum was verre van ideaal te noemen. Ze werden niet tot nauwelijks beschermd tegen zonlicht, vocht en ongedierte. Twee grote textiel schenkingen in 1946, de collectie Vattier Kraane-Daendels met ca. 200 Sumatraanse weefsels, en in 1947 de collectie Tillmann met 800 zeer kostbare weefsels uit de archipel, dwongen het museum op korte termijn te investeren in een oplossing. Want deze kostbare en kwetsbare weefsels vormden volgens het museum een ‘onvervangbaar kunstbezit dat een grote verantwoordelijkheid en verplichting oplegt ten opzichte van de schenkers, geïnteresseerden en het Land'. <BR> De weefselkast bood plaats aan 150 ‘superieure’ doeken en had een tweeledige functie die nieuw was in de Nederlandse Volkenkundige musea, een combinatie van een veilige manier van opbergen én tentoonstellen. Toen het geheel eenmaal op de vloer stond bleek er nog een derde, onvoorzien voordeel aan deze wijze van presenteren te hangen. Het bijeen brengen van een groot aantal representatieve weefsels uit verschillende delen van Indonesië in één ruimte bleek een ideale omstandigheid voor vergelijkende studie. Deskundigen uit binnen- en buitenland zouden van deze gelegenheid gebruik maken.

De heer Bergman met generaal Chai Prathipasen en zijn vrouw bij de weefselkast in de zogenaamde Weefselkamer

Prof. dr. R.A.M. Bergman, directeur van de afdeling Culturele en Physische Anthropologie toont een aantal doeken in de weefselkast aan Z. Exc. Generaal Chai Prathipasen en zijn echtgenoot mevrouw Fookiat Prathipasen. Achter het echtpaar is deels Rita Bolland zichtbaar, museumassistent en textielexpert. Prathipasen werd tijdens zijn bezoek op 18 juli 1955 nog vergezeld door de heer J.G. Kerlen Sr., Consul van Thailand te 's-Gravenhage.<BR> De getoonde doeken zijn beiden afkomstig van de Tenganan op Bali en worden voornamelijk gebruikt tijdens de verschillende adat-plechtigheden. De doek links is afkomstig uit de collectie van Georg Tillmann (inventarisnummer 1772-1455) en de doek rechts is verzameld door de voormalige directeur van de afdeling Volkenkunde, de heer J.C. van Eerde (inventarisnummer 555-20).<BR> De weefselkast stond vanaf eind 1949 in de zogenaamde weefselkamer en was een noviteit in de Nederlandse musea. Medewerkers van het museum hadden dit idee opgedaan in de ‘moderne musea te Kopenhagen en Parijs’ waar men beschikte over kasten met uitschuifbaar raamwerk waarin de weefsels achter glas aangebracht konden worden. <BR> De wijze waarop weefsels tot dan toe werden tentoongesteld in het museum was verre van ideaal te noemen. Ze werden niet tot nauwelijks beschermd tegen zonlicht, vocht en ongedierte. Twee grote textiel schenkingen in 1946, de collectie Vattier Kraane-Daendels met ca. 200 Sumatraanse weefsels, en in 1947 de collectie Tillmann met 800 zeer kostbare weefsels uit de archipel, dwongen het museum op korte termijn te investeren in een oplossing. Want deze kostbare en kwetsbare weefsels vormden volgens het museum een ‘onvervangbaar kunstbezit dat een grote verantwoordelijkheid en verplichting oplegt ten opzichte van de schenkers, geïnteresseerden en het Land'. <BR> De weefselkast bood plaats aan 150 ‘superieure’ doeken en had een tweeledige functie die nieuw was in de Nederlandse Volkenkundige musea, een combinatie van een veilige manier van opbergen én tentoonstellen. Toen het geheel eenmaal op de vloer stond bleek er nog een derde, onvoorzien voordeel aan deze wijze van presenteren te hangen. Het bijeen brengen van een groot aantal representatieve weefsels uit verschillende delen van Indonesië in één ruimte bleek een ideale omstandigheid voor vergelijkende studie. Deskundigen uit binnen- en buitenland zouden van deze gelegenheid gebruik maken.