Een tijgergevecht

Java was in de negentiende eeuw bestuurlijk verdeeld in residenties die elk weer uit verschillende regentschappen bestonden. De regenten en hun familieleden vormden de Javaanse aristocratie, de erfelijke ambtsadel. Zij stonden aan de top van een inheemse bestuurspiramide, die verder bestond uit districtshoofden en dorpshoofden. Veel minder in getal waren de Europese ambtenaren van het Binnenlands Bestuur; de residenten, assistent-residenten en controleurs. Samen bestuurden ze een gebied. De verhouding van de regent tot de resident of zijn vertegenwoordiger, de assistent-resident, was die van een jongere tot een oudere ‘broeder’. Die omgangsvorm bracht de machtsverhouding subtiel tot uitdrukking, waarbij ieder in zijn waarde gelaten werd, maar waarbij het gezag allerminst ondubbelzinnig was, waardoor enig tactisch vermogen van de Europese bestuursambtenaar vereist werd. Er waren aanvaringen. Assistent-resident Eduard Douwes Dekker (1820-1887) beschuldigde in 1856 de regent van Lebak van machtsmisbruik en knevelarij. Het leverde een van de belangrijkste boeken uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis op, de Max Havelaar, geschreven door Douwes Dekker onder zijn pseudoniem Multatuli.<BR> <BR> In de ogen van de Javaanse bevolking bezaten de regenten van oudsher een enorm aanzien. De Nederlandse overheersers deden hier hun voordeel mee. Die gaven de regenten een cruciale rol in het koloniale bestuur, waarin ze als een onmisbare schakel fungeerden tussen de Nederlandse overheersers en de inheemse bevolking. Daarvoor werden ze rijkelijk beloond, waardoor ze zich het uiterlijk vertoon konden permitteren dat zo belangrijk was voor de bestendiging van hun gezag over de bevolking. ‘De Europeaan leeft burgerlijk, de regent leeft, of wordt verondersteld te leven, als een vorst’, analyseerde Multatuli. (1) Regenten gingen met groot gevolg op stap. Hun woningen waren kleine luisterrijke paleizen, met een ceremonieel en een entourage waartoe gamelanorkesten en dansgezelschappen behoorden. Ook organiseerden ze tijgergevechten, de rampok macan. Tijgers werden losgelaten op de alun-alun (grasvlakte, plein) die omringd was door rijen lansdragers. Hoe de tijger ook een uitweg zocht, ontsnappen was er niet bij. Het dier stierf uiteindelijk een wrede dood. Oorspronkelijk maakte een dergelijke gebeurtenis deel uit van de ceremonies rond de viering van het einde van de vastenmaand ramadan aan de hoven van de Vorstenlanden. Ze werden toen nog voorafgegaan door een gevecht tussen een tijger en een waterbuffel, waarbij de krachtige karbouw meestal over de langste adem beschikte. Er wordt wel eens gezegd dat de tijger, het kwaad, de Nederlandse overheerser symboliseerde, waar de overwinnende buffel voor de Indonesiërs stond. (2) Het laat zich raden. In de negentiende eeuw had het ritueel zich verplaatst naar de nog tijgerrijke regentschappen, waar het was verworden tot volksvermaak.<BR> <BR> Rob Jongmans<BR> <BR> (1) Uit de vijfde druk (tweede door de auteur herziene uitgave) van: Multatuli (pseudoniem van Eduard Douwes Dekker). Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij, Rotterdam (Elsevier) 1881, p. 59<BR> (2) Voor meer verdieping over het tijgergevecht, zie: Wessing, Robert. A tiger in the heart: the Javanese rampok macan, in: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 148 (1992) 2, Leiden (KITLV), pp. 287-308

Een tijgergevecht

Java was in de negentiende eeuw bestuurlijk verdeeld in residenties die elk weer uit verschillende regentschappen bestonden. De regenten en hun familieleden vormden de Javaanse aristocratie, de erfelijke ambtsadel. Zij stonden aan de top van een inheemse bestuurspiramide, die verder bestond uit districtshoofden en dorpshoofden. Veel minder in getal waren de Europese ambtenaren van het Binnenlands Bestuur; de residenten, assistent-residenten en controleurs. Samen bestuurden ze een gebied. De verhouding van de regent tot de resident of zijn vertegenwoordiger, de assistent-resident, was die van een jongere tot een oudere ‘broeder’. Die omgangsvorm bracht de machtsverhouding subtiel tot uitdrukking, waarbij ieder in zijn waarde gelaten werd, maar waarbij het gezag allerminst ondubbelzinnig was, waardoor enig tactisch vermogen van de Europese bestuursambtenaar vereist werd. Er waren aanvaringen. Assistent-resident Eduard Douwes Dekker (1820-1887) beschuldigde in 1856 de regent van Lebak van machtsmisbruik en knevelarij. Het leverde een van de belangrijkste boeken uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis op, de Max Havelaar, geschreven door Douwes Dekker onder zijn pseudoniem Multatuli.<BR> <BR> In de ogen van de Javaanse bevolking bezaten de regenten van oudsher een enorm aanzien. De Nederlandse overheersers deden hier hun voordeel mee. Die gaven de regenten een cruciale rol in het koloniale bestuur, waarin ze als een onmisbare schakel fungeerden tussen de Nederlandse overheersers en de inheemse bevolking. Daarvoor werden ze rijkelijk beloond, waardoor ze zich het uiterlijk vertoon konden permitteren dat zo belangrijk was voor de bestendiging van hun gezag over de bevolking. ‘De Europeaan leeft burgerlijk, de regent leeft, of wordt verondersteld te leven, als een vorst’, analyseerde Multatuli. (1) Regenten gingen met groot gevolg op stap. Hun woningen waren kleine luisterrijke paleizen, met een ceremonieel en een entourage waartoe gamelanorkesten en dansgezelschappen behoorden. Ook organiseerden ze tijgergevechten, de rampok macan. Tijgers werden losgelaten op de alun-alun (grasvlakte, plein) die omringd was door rijen lansdragers. Hoe de tijger ook een uitweg zocht, ontsnappen was er niet bij. Het dier stierf uiteindelijk een wrede dood. Oorspronkelijk maakte een dergelijke gebeurtenis deel uit van de ceremonies rond de viering van het einde van de vastenmaand ramadan aan de hoven van de Vorstenlanden. Ze werden toen nog voorafgegaan door een gevecht tussen een tijger en een waterbuffel, waarbij de krachtige karbouw meestal over de langste adem beschikte. Er wordt wel eens gezegd dat de tijger, het kwaad, de Nederlandse overheerser symboliseerde, waar de overwinnende buffel voor de Indonesiërs stond. (2) Het laat zich raden. In de negentiende eeuw had het ritueel zich verplaatst naar de nog tijgerrijke regentschappen, waar het was verworden tot volksvermaak.<BR> <BR> Rob Jongmans<BR> <BR> (1) Uit de vijfde druk (tweede door de auteur herziene uitgave) van: Multatuli (pseudoniem van Eduard Douwes Dekker). Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij, Rotterdam (Elsevier) 1881, p. 59<BR> (2) Voor meer verdieping over het tijgergevecht, zie: Wessing, Robert. A tiger in the heart: the Javanese rampok macan, in: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 148 (1992) 2, Leiden (KITLV), pp. 287-308