Naqqashî-e Rostâm wa dîv-e sefîd

Rostam doodt de witte demon <BR> <BR> Dit schilderij toont een bekend verhaal uit de Shahnameh, het Boek der Koningen van de dichter Ferdowsi (935-1020). Rostam, zoon van Zal, doorstaat zes beproevingen om de Perzische koning Kay Kavus te bevrijden. Met de laatste, de zevende beproeving, het doden van de witte demon, herstelt hij het gezichtsvermogen van Kay Kavus en wordt de provincie Mazanderan van vreemde overheersing bevrijdt.<BR> <BR> <BR> Een bewerking van het verhaal<BR> <BR> Koning Kavus van Iran besluit Mazandaran te veroveren, een gebied dat wordt beheerst door een koning met relaties met demonen en tovenaars. Ondanks waarschuwingen van Zal verzamelen edellieden zich om in opdracht van koning Kavus ten strijde te trekken. Op het horen van het land dat zij zullen gaan veroveren waarschuwen zij de koning: 'We vechten tegen alle demonen, maar de witte demon, de machtigste demon kunnen we niet verslaan. 'Hij is een boeman, zo massief als een berg, sterk en slecht en een machtig tovenaar.' <BR> <BR> Koning Kavus trekt toch ten strijde en als de nacht komt, stijgt zwarte rook op. De ogen van alle perzische soldaten raken vertroebeld, hun rijkdom wordt geplunderd en velen worden gevangen genomen. Koning Kavus herinnert zich met spijt de woorden van koning Zal die had gezegd dat geen van de grote koningen ooit Mazandaran had binnen willen vallen, zoals Kavus van plan was. Hij had gezegd: <BR> <BR> Het is een land van demonen, tovenarij,<BR> Gladde leugens en toverspreuken en geheime hekserij;<BR> Als u hen aanvalt, zult u niet meer zien<BR> Het goud dat u hier weggooit, noch de mannen;<BR> Niemand heeft hen veroverd- nee niet terluiks<BR> Of door een inval of verdervende rijkdom; <BR> Vergeet de verovering van Mazandaran,<BR> Geen van de vroegere koningen heeft een dergelijk plan goedgekeurd. Hoewel alle helden en edellieden van uw hof uw onderdanen zijn, zijn zij ook de schepselen van God, en het is niet juist dat hun bloed vergoten zal worden voor een of andere arrogante gril. De boom die zal ontspruiten uit hun bloed zal geen vruchten dragen behalve vervloekingen; de gewoonten van onze vroegere koningen kan een dergelijk gedrag niet sanctioneren.'<BR> <BR> Zal hoort het slechte nieuws over Koning Kavus en wordt treurig en verdrietig. In het geheim roept hij zijn zoon Rostam bij zich: 'De koning van Iran zit in de val in de muil van een draak en een verschrikkelijke rampspoed is het Perziche volk overkomen. Jij moet onmiddelijk jouw paard Rakhs zadelen en met jouw wereldveroverende zwaard tegen onze vijanden uitrijden om wraak op te eisen, want het Lot heeft jou precies voor een grote dag als deze grootgebracht. Jij bent het die een rivier van bloed zal laten stromen en met jouw oorlogskreet zal jij de bergen laten sidderen zodat zij gelijk met de vlakte zullen neervallen. Haast je nu, zodat van jou horend Arzhang, de legerleider en de witte demon zullen wanhopen; haast je nu en verpletter de nek van de koning van Mazandaran met jouw zware knots.'<BR> <BR> Rostam antwoordde: O vermaarde vader, een grote afstand ligt tussen onze twee koninkrijken. Hoe moet ik daar heen reizen? Zal reageerde: 'Er zijn twee wegen. De ene is langer, dat is de weg die koning Kavus nam, de andere is korter en moeilijker, vol met leeuwen, demonen en tovenarij. Kies de kortere, gevaarlijker weg en wees je bewust van de wonderen die zich voordoen tijdens jouw reis.'<BR> <BR> Rostam gaat op pad en doorstaat zes beproevingen, zes vreemde voorvallen die hem helpen de weg naar Koning Kavus te vinden. Zodoende komt hij bij het paleis waar Kavus en de zijnen gevangen worden gehouden. Als zij het paard Rakhs horen hinniken stijgt een groot geroep op uit de Perzen. De edellieden en hoofdmannen zoals Tus, Gudarz, Giv, Gostaham, Shidush en Bahram verdringen zich om hem heen. <BR> Rostam knielt neer voor Kavus en vraagt hem naar het lijden van zijn ogen dat hij heeft moeten verduren. Kavus omhelst hem en informeert naar Zal-e Zar, en de ontberingen onderweg. Vervolgens zegt Kavus tegen Rostam, 'Jij moet opnieuw vertrouwen in jouw kracht en jouw zwaard en boog, en erop uit gaan om de witte demon te confronteren. Als, met hulp van God, jij hem kan overmeesteren zul jij ons uit ons lijden bevrijden, en mij opnieuw doen zien, want hij is de pilaar en steun van alle demonen.' Rostam zegt, 'Ik zal reizen naar het hol van de witte demon. Als God mij bijstaat en ik hem vernietig, zullen wij wederom de grenzen van Iran bereiken en naar ons eigen volk terugkeren.' <BR> Daarop bestijgt Rostam Rakhsh en neemt Ulad, zijn raadgever, met zich mee, en begint aan de zevende en laatste beproeving. <BR> <BR> Hij gaat op weg naar de berg waar de witte demon woont. Snel doorkruist hij de zeven bergen die tussen hem en zijn doel liggen, en tenslotte komt hij dicht bij de grot van de witte demon. Daar wacht een grote menigte demonen hem op. Hij zegt tegen Ulad, 'Tot nu toe heb ik niets van jou gezien dan eerlijkheid en billijk gedrag, en jij hebt mij overal naartoe geleid zoals jij had beloofd. Nu moet jij mij het geheim vertellen van hoe de witte demon kan worden overmeesterd.'<BR> Ulad zegt, 'Eerst moet jij wachten tot de zon rijst. Wanneer de zon op is en de lucht warmer wordt, worden de demonen overmand door slaap, en zul jij zien dat al deze demonen, behalve een aantal wachten, in een diepe sluimering zullen vallen. Dit is het moment voor jou om de witte demon aan te vallen. Als God met jou is, dan zul jij zegevierend zijn in jouw gevecht met hem.'<BR> <BR> Rostam volgt zijn raad op en wacht tot de zon is gerezen en de demonen loom en lusteloos zijn gaan liggen, overmand door slaap. Dan trekt hij zijn monsterachtige zwaard; God oproepend en zijn oorlogskreet brullend in een stem als de donder, valt hij aan op de demonen. Links en rechts slaat hij hoofden van demonen af en geen van hen kan de woeste aanval weerstaan. Tenslotte vecht hij zich een weg naar de mond van de grot van de witte demon. Hij ziet dat het er zo donker is als de hel, en dat de binnenkant bijna geheel is gevuld door de bergachtige massa van een gigantisch slapend monster, zo bleek en pafferig als witte melk. Rostam haast zich niet hem te doden. Hij brult als een luipaard, en de witte demon schrikt wakker uit zijn slaap en grijpt een gigantische molensteen dat dichtbij hem ligt en als een bewegende berg springt hij ten aanval. Rostam springt naar voren als een roofzuchtige leeuw en beukt met zijn zwaard tegen de romp van de demon, één van zijn armen en één van zijn benen eraf houwend. De witte demon brult van de folterende pijn en als een razende olifant werpt hij zijn verminkte, bloedende karkas tegen de held aan. <BR> <BR> De grot raakt gevuld met het verwarrende geruis van hun gevecht. De twee massieve strijders worstelen met elkaar, stukken vlees van elkaars lichaam scheurend terwijl de bodem van de grond zwemt in het bloed. Rostam zegt tegen zichzelf dat als hij levend aan dit gevecht zal ontsnappen, hij geen angst meer zal voelen voor de dood. De demon zegt tegen zichzelf dat als hij, verminkt en zonder ledematen, aan de klauwen van deze draak zal ontsnappen, zijn gezicht nooit meer aan de wereld zal vertonen. En zo vechten zij, met het bloed uit hen stromend als een rivier. Uiteindelijk verzamelt Rostam al zijn kracht en worstelt hij als een leeuw met de demon. Hij tilt hem hoog in de lucht, smijt hem daarna op de grond en steekt direct een dolk in zijn zijde en hakt zijn lever eruit. De witte demon ligt op de grond als een levenloze berg.<BR> <BR> Besmeurd met bloed, verrijst Rostam uit de grot, en overhandigt Ulad de lever van de demon, en gezamenlijk reizen zij terug naar Kavus. Ulad is verbaasd door Rostam's overwinning en door zijn moed, en hij zegt, 'O leeuwenkrijger, jij hebt de gehele wereld veroverd met jouw zwaard en heb de macht van deze demonen vernietigd. Herinner jij je dat jij mij hebt beloofd dat als jij zegevierend zou zijn jij Mazanderan aan mij zou schenken? Nu is het tijd dat jij jouw belofte volbrengt, zoals het een ridderlijk krijgsheer past.' Rostam zegt, 'Zo zij het, ik zal geheel Mazanderan aan jou geven. Maar er moet nog hard worden gewerkt. De koning van Mazanderan zit nog steeds op zijn troon en duizenden en duizenden demonen bewaken hem nog steeds en gehoorzamen hem. Eerst moet ik hem van zijn troon neerhalen en in ketenen vastbinden, en dan zal ik Mazanderan aan jou overhandigen en jou rijk en welvarend maken.<BR> <BR> Ondertussen wachten Kay Kavus en de Perzische edellieden de terugkeer van Rostam af, zich afvragend of hij zegevierend uit zijn ontmoeting met de witte demon is gekomen. Tenslotte komt het nieuws dat Rostam in triomf op de terugweg is en een grote roep van vreugde stijgt op en zij stromen naar buiten om hem te verwelkomen. Rostam zegt tegen Kay Kavus, 'O Koning, nu kunt u zich verheugen en uw hart gerust stellen, want ik heb de romp van de Witte Demon open gespleten en zijn lever eruit gesneden en heb het naar u toe gebracht.' Kay Kavus is verrukt en prijst zijn kampioen: 'God zij gedankt voor jouw moeder, dat zij zo een zoon heeft gebaard, en voor jouw vader dat hij zo een krijgsman heeft grootgebracht. Dat ik een kampioen heb zoals jij als mijn onderdaan maakt mij gelukkiger dan enig andere koning. Nu moet jij druppels bloed van de lever van deze demon in mijn ogen gieten, en dan zullen wij weten of mijn ogen helder zullen worden en of ik jou ooit weer zal zien.' Zij gieten de druppels in zijn ogen, en onmiddellijk is het zicht van Kavus hersteld. Een vreugdekreet stijgt op tot in de hemelen. Kay Kavus gaat weer zitten op de ivoren troon en plaatst de Kayanidische kroon op zijn hoofd; daarna brengt hij een week door met feesten en wijn drinken met zijn edellieden en hoofdmannen - Tus, Gudarz, Giv, Fariborz, Raham, Gorgin, Bahram en de rest.<BR> <BR> Op de achtste dag bereiden zij zich allen voor op de strijd en vallen zij, onder bevel van Kay Kavus, Mazanderan aan; zij vechten de gehele dag met de demonen en tovenaars die tegenover hen staan, en bij het vallen van de nacht hebben zij velen van hen in het stof neergeslagen.

Naqqashî-e Rostâm wa dîv-e sefîd

Rostam doodt de witte demon <BR> <BR> Dit schilderij toont een bekend verhaal uit de Shahnameh, het Boek der Koningen van de dichter Ferdowsi (935-1020). Rostam, zoon van Zal, doorstaat zes beproevingen om de Perzische koning Kay Kavus te bevrijden. Met de laatste, de zevende beproeving, het doden van de witte demon, herstelt hij het gezichtsvermogen van Kay Kavus en wordt de provincie Mazanderan van vreemde overheersing bevrijdt.<BR> <BR> <BR> Een bewerking van het verhaal<BR> <BR> Koning Kavus van Iran besluit Mazandaran te veroveren, een gebied dat wordt beheerst door een koning met relaties met demonen en tovenaars. Ondanks waarschuwingen van Zal verzamelen edellieden zich om in opdracht van koning Kavus ten strijde te trekken. Op het horen van het land dat zij zullen gaan veroveren waarschuwen zij de koning: 'We vechten tegen alle demonen, maar de witte demon, de machtigste demon kunnen we niet verslaan. 'Hij is een boeman, zo massief als een berg, sterk en slecht en een machtig tovenaar.' <BR> <BR> Koning Kavus trekt toch ten strijde en als de nacht komt, stijgt zwarte rook op. De ogen van alle perzische soldaten raken vertroebeld, hun rijkdom wordt geplunderd en velen worden gevangen genomen. Koning Kavus herinnert zich met spijt de woorden van koning Zal die had gezegd dat geen van de grote koningen ooit Mazandaran had binnen willen vallen, zoals Kavus van plan was. Hij had gezegd: <BR> <BR> Het is een land van demonen, tovenarij,<BR> Gladde leugens en toverspreuken en geheime hekserij;<BR> Als u hen aanvalt, zult u niet meer zien<BR> Het goud dat u hier weggooit, noch de mannen;<BR> Niemand heeft hen veroverd- nee niet terluiks<BR> Of door een inval of verdervende rijkdom; <BR> Vergeet de verovering van Mazandaran,<BR> Geen van de vroegere koningen heeft een dergelijk plan goedgekeurd. Hoewel alle helden en edellieden van uw hof uw onderdanen zijn, zijn zij ook de schepselen van God, en het is niet juist dat hun bloed vergoten zal worden voor een of andere arrogante gril. De boom die zal ontspruiten uit hun bloed zal geen vruchten dragen behalve vervloekingen; de gewoonten van onze vroegere koningen kan een dergelijk gedrag niet sanctioneren.'<BR> <BR> Zal hoort het slechte nieuws over Koning Kavus en wordt treurig en verdrietig. In het geheim roept hij zijn zoon Rostam bij zich: 'De koning van Iran zit in de val in de muil van een draak en een verschrikkelijke rampspoed is het Perziche volk overkomen. Jij moet onmiddelijk jouw paard Rakhs zadelen en met jouw wereldveroverende zwaard tegen onze vijanden uitrijden om wraak op te eisen, want het Lot heeft jou precies voor een grote dag als deze grootgebracht. Jij bent het die een rivier van bloed zal laten stromen en met jouw oorlogskreet zal jij de bergen laten sidderen zodat zij gelijk met de vlakte zullen neervallen. Haast je nu, zodat van jou horend Arzhang, de legerleider en de witte demon zullen wanhopen; haast je nu en verpletter de nek van de koning van Mazandaran met jouw zware knots.'<BR> <BR> Rostam antwoordde: O vermaarde vader, een grote afstand ligt tussen onze twee koninkrijken. Hoe moet ik daar heen reizen? Zal reageerde: 'Er zijn twee wegen. De ene is langer, dat is de weg die koning Kavus nam, de andere is korter en moeilijker, vol met leeuwen, demonen en tovenarij. Kies de kortere, gevaarlijker weg en wees je bewust van de wonderen die zich voordoen tijdens jouw reis.'<BR> <BR> Rostam gaat op pad en doorstaat zes beproevingen, zes vreemde voorvallen die hem helpen de weg naar Koning Kavus te vinden. Zodoende komt hij bij het paleis waar Kavus en de zijnen gevangen worden gehouden. Als zij het paard Rakhs horen hinniken stijgt een groot geroep op uit de Perzen. De edellieden en hoofdmannen zoals Tus, Gudarz, Giv, Gostaham, Shidush en Bahram verdringen zich om hem heen. <BR> Rostam knielt neer voor Kavus en vraagt hem naar het lijden van zijn ogen dat hij heeft moeten verduren. Kavus omhelst hem en informeert naar Zal-e Zar, en de ontberingen onderweg. Vervolgens zegt Kavus tegen Rostam, 'Jij moet opnieuw vertrouwen in jouw kracht en jouw zwaard en boog, en erop uit gaan om de witte demon te confronteren. Als, met hulp van God, jij hem kan overmeesteren zul jij ons uit ons lijden bevrijden, en mij opnieuw doen zien, want hij is de pilaar en steun van alle demonen.' Rostam zegt, 'Ik zal reizen naar het hol van de witte demon. Als God mij bijstaat en ik hem vernietig, zullen wij wederom de grenzen van Iran bereiken en naar ons eigen volk terugkeren.' <BR> Daarop bestijgt Rostam Rakhsh en neemt Ulad, zijn raadgever, met zich mee, en begint aan de zevende en laatste beproeving. <BR> <BR> Hij gaat op weg naar de berg waar de witte demon woont. Snel doorkruist hij de zeven bergen die tussen hem en zijn doel liggen, en tenslotte komt hij dicht bij de grot van de witte demon. Daar wacht een grote menigte demonen hem op. Hij zegt tegen Ulad, 'Tot nu toe heb ik niets van jou gezien dan eerlijkheid en billijk gedrag, en jij hebt mij overal naartoe geleid zoals jij had beloofd. Nu moet jij mij het geheim vertellen van hoe de witte demon kan worden overmeesterd.'<BR> Ulad zegt, 'Eerst moet jij wachten tot de zon rijst. Wanneer de zon op is en de lucht warmer wordt, worden de demonen overmand door slaap, en zul jij zien dat al deze demonen, behalve een aantal wachten, in een diepe sluimering zullen vallen. Dit is het moment voor jou om de witte demon aan te vallen. Als God met jou is, dan zul jij zegevierend zijn in jouw gevecht met hem.'<BR> <BR> Rostam volgt zijn raad op en wacht tot de zon is gerezen en de demonen loom en lusteloos zijn gaan liggen, overmand door slaap. Dan trekt hij zijn monsterachtige zwaard; God oproepend en zijn oorlogskreet brullend in een stem als de donder, valt hij aan op de demonen. Links en rechts slaat hij hoofden van demonen af en geen van hen kan de woeste aanval weerstaan. Tenslotte vecht hij zich een weg naar de mond van de grot van de witte demon. Hij ziet dat het er zo donker is als de hel, en dat de binnenkant bijna geheel is gevuld door de bergachtige massa van een gigantisch slapend monster, zo bleek en pafferig als witte melk. Rostam haast zich niet hem te doden. Hij brult als een luipaard, en de witte demon schrikt wakker uit zijn slaap en grijpt een gigantische molensteen dat dichtbij hem ligt en als een bewegende berg springt hij ten aanval. Rostam springt naar voren als een roofzuchtige leeuw en beukt met zijn zwaard tegen de romp van de demon, één van zijn armen en één van zijn benen eraf houwend. De witte demon brult van de folterende pijn en als een razende olifant werpt hij zijn verminkte, bloedende karkas tegen de held aan. <BR> <BR> De grot raakt gevuld met het verwarrende geruis van hun gevecht. De twee massieve strijders worstelen met elkaar, stukken vlees van elkaars lichaam scheurend terwijl de bodem van de grond zwemt in het bloed. Rostam zegt tegen zichzelf dat als hij levend aan dit gevecht zal ontsnappen, hij geen angst meer zal voelen voor de dood. De demon zegt tegen zichzelf dat als hij, verminkt en zonder ledematen, aan de klauwen van deze draak zal ontsnappen, zijn gezicht nooit meer aan de wereld zal vertonen. En zo vechten zij, met het bloed uit hen stromend als een rivier. Uiteindelijk verzamelt Rostam al zijn kracht en worstelt hij als een leeuw met de demon. Hij tilt hem hoog in de lucht, smijt hem daarna op de grond en steekt direct een dolk in zijn zijde en hakt zijn lever eruit. De witte demon ligt op de grond als een levenloze berg.<BR> <BR> Besmeurd met bloed, verrijst Rostam uit de grot, en overhandigt Ulad de lever van de demon, en gezamenlijk reizen zij terug naar Kavus. Ulad is verbaasd door Rostam's overwinning en door zijn moed, en hij zegt, 'O leeuwenkrijger, jij hebt de gehele wereld veroverd met jouw zwaard en heb de macht van deze demonen vernietigd. Herinner jij je dat jij mij hebt beloofd dat als jij zegevierend zou zijn jij Mazanderan aan mij zou schenken? Nu is het tijd dat jij jouw belofte volbrengt, zoals het een ridderlijk krijgsheer past.' Rostam zegt, 'Zo zij het, ik zal geheel Mazanderan aan jou geven. Maar er moet nog hard worden gewerkt. De koning van Mazanderan zit nog steeds op zijn troon en duizenden en duizenden demonen bewaken hem nog steeds en gehoorzamen hem. Eerst moet ik hem van zijn troon neerhalen en in ketenen vastbinden, en dan zal ik Mazanderan aan jou overhandigen en jou rijk en welvarend maken.<BR> <BR> Ondertussen wachten Kay Kavus en de Perzische edellieden de terugkeer van Rostam af, zich afvragend of hij zegevierend uit zijn ontmoeting met de witte demon is gekomen. Tenslotte komt het nieuws dat Rostam in triomf op de terugweg is en een grote roep van vreugde stijgt op en zij stromen naar buiten om hem te verwelkomen. Rostam zegt tegen Kay Kavus, 'O Koning, nu kunt u zich verheugen en uw hart gerust stellen, want ik heb de romp van de Witte Demon open gespleten en zijn lever eruit gesneden en heb het naar u toe gebracht.' Kay Kavus is verrukt en prijst zijn kampioen: 'God zij gedankt voor jouw moeder, dat zij zo een zoon heeft gebaard, en voor jouw vader dat hij zo een krijgsman heeft grootgebracht. Dat ik een kampioen heb zoals jij als mijn onderdaan maakt mij gelukkiger dan enig andere koning. Nu moet jij druppels bloed van de lever van deze demon in mijn ogen gieten, en dan zullen wij weten of mijn ogen helder zullen worden en of ik jou ooit weer zal zien.' Zij gieten de druppels in zijn ogen, en onmiddellijk is het zicht van Kavus hersteld. Een vreugdekreet stijgt op tot in de hemelen. Kay Kavus gaat weer zitten op de ivoren troon en plaatst de Kayanidische kroon op zijn hoofd; daarna brengt hij een week door met feesten en wijn drinken met zijn edellieden en hoofdmannen - Tus, Gudarz, Giv, Fariborz, Raham, Gorgin, Bahram en de rest.<BR> <BR> Op de achtste dag bereiden zij zich allen voor op de strijd en vallen zij, onder bevel van Kay Kavus, Mazanderan aan; zij vechten de gehele dag met de demonen en tovenaars die tegenover hen staan, en bij het vallen van de nacht hebben zij velen van hen in het stof neergeslagen.