Houten schild versierd met paarlemoer

Salawaku<BR> <BR> Het schild<BR> Het is een zandlopervormig schild gemaakt uit één stuk hout. De boven en onderkant zijn breder en in het midden loopt het smaller toe. Het schild heeft een lichte V vorm, waardoor er aan de voorkant in het midden een deel vooruitsteekt. De vorm van het gehele schild is licht gebogen. De schilden zijn verdeeld in vier delen. In het midden is de hoogste ribbel, die bedoeld is om klappen met een zwaard af te weren. Door de toepassing van een bepaalde techniek werd het wapen van de tegenstander in het hout van het schild vastgeklonken en kon de tegenstander ontwapend worden. Daarnaast bevindt zich aan weerskanten nog een ribbel. Het diende niet alleen maar als verdediging. De scherpe zijkanten en hoeken, konden de tegenstander ook verwonden. De term salawaku betekent dan ook bescherming of afstoting. Overigens noemden sommige groepen in de Molukken dit schild fira. <BR> Het schild is zwart gemaakt met inkt van een inktvis of roet van verbrand hout vermengd met kokosnootolie of plantensappen. Het is verder versierd met stukken parelmoer. Bij sommige exemplaren is het parelmoer vervangen door stukken porselein. In 1896 werd het parelmoer van sommige schilden al vervangen door scherven aardewerk. <BR> Het schild geeft de vorm van een lichaam weer en de inleg materialen verwijzen naar lichaamsdelen. Het bovenste gedeelte verwijst naar het hoofd, het onderste gedeelte naar de voeten. Slagaders lopen in de lengte van het schild. De richel aan de binnenkant is als de ruggengraat, en precies onder de handel zit het strottenhoofd. De ingelegde materialen boven het centrum verwijst naar de ogen en er werd gezegd dat het aantal verwijst naar de door de voorouders gedode tegenstanders. <BR> De grote ovale schelpen (ovulum ovum), lolekko genoemd (of porseleinen scherven in het midden) werden ogen (lako) genoemd en symboliseerden de hoofden van gedode vijanden. Daarmee hoopte de gebruiker van het schild de vijand af te schrikken. Een schild met vier ogen werd lakko raha (vier ogen). Dit schild met meer dan vier ogen werd salawakko maponna genoemd. Kleine schilden van Halmheira werden salawakko ngoffa of salawakko kapitta genoemd en mochten uitsluitend door kapitta (oorlogs hoofden) worden gedragen. Een klein schild werd gezien als een teken van buitengewone vaardigheid, moed en magische krachten van de vechter. Ze werden ook gedragen in oorlogsdansen (ohala) door de Togutil op Halmaheira. <BR> <BR> De lengte van het schild, moest korter zijn dan twee keer een gestrekte arm. De reden hiervoor was, dat als het schild horizontaal met een gestrekte arm vastgehouden werd, dat het de kin niet zou raken. Dit om te vermijden dat tranen op het schild zouden vallen. Moed en verdriet behoorden gescheiden te blijven. <BR> <BR> Een salawaku kon deel zijn van de giften van de bruidegom aan de familie van de bruid. Het werd gedragen tijdens de cakalele, een oorlogsdans. <BR> <BR> Cakalele: <BR> Dit was oorspronkelijk een krijgsdans van de Alfuru, de Alfoeren, de oorspronkelijke bewoners van de Molukken. Aan het einde van de 19e eeuw was iedereen tot de islam of christendom bekeerd en werden er geen tochten meer ondernomen om hoofden te bemachtigen. <BR> <BR> De dans werd overdag buiten opgevoerd. Het was een dans om de mannen die op pad gingen, in de stemming te brengen en om behendigheid, vlugheid en kracht te tonen. Na het verbod van de sneltochten, verloor de tjakalele haar functie en werd het een vermaak en als welkom voor hoge ambtenaren. <BR> De mannen dansten op begeleiding van een tahuri (een schelp met een gat aan de zijkant, waarop geblazen werd) en een bamboebuis. De dans was in tweekwartsmaat en een voorzanger zong korte lettergrepen. De dansers sprongen van de ene op de andere voet, soms kort soms een lange afstand. Ze dansten met een parang, een zwaard en een salawaku, paarsgewijs. <BR> <BR> C.F.H. Campen, 1883<BR> <BR> Claartje Gieben, Renee Heijnen Aneke Sapuletej, 1984<BR> <BR> Christine Hukom, Ada Lilipaly- De Voogd, 1995<BR> <BR> Dr. Willy Kükenthal, 1896<BR> <BR> Sri Kuhnt-Saptodewo (ed.), 2012<BR> <BR> Albert G. van Zonneveld, 2001<BR>

Houten schild versierd met paarlemoer

Salawaku<BR> <BR> Het schild<BR> Het is een zandlopervormig schild gemaakt uit één stuk hout. De boven en onderkant zijn breder en in het midden loopt het smaller toe. Het schild heeft een lichte V vorm, waardoor er aan de voorkant in het midden een deel vooruitsteekt. De vorm van het gehele schild is licht gebogen. De schilden zijn verdeeld in vier delen. In het midden is de hoogste ribbel, die bedoeld is om klappen met een zwaard af te weren. Door de toepassing van een bepaalde techniek werd het wapen van de tegenstander in het hout van het schild vastgeklonken en kon de tegenstander ontwapend worden. Daarnaast bevindt zich aan weerskanten nog een ribbel. Het diende niet alleen maar als verdediging. De scherpe zijkanten en hoeken, konden de tegenstander ook verwonden. De term salawaku betekent dan ook bescherming of afstoting. Overigens noemden sommige groepen in de Molukken dit schild fira. <BR> Het schild is zwart gemaakt met inkt van een inktvis of roet van verbrand hout vermengd met kokosnootolie of plantensappen. Het is verder versierd met stukken parelmoer. Bij sommige exemplaren is het parelmoer vervangen door stukken porselein. In 1896 werd het parelmoer van sommige schilden al vervangen door scherven aardewerk. <BR> Het schild geeft de vorm van een lichaam weer en de inleg materialen verwijzen naar lichaamsdelen. Het bovenste gedeelte verwijst naar het hoofd, het onderste gedeelte naar de voeten. Slagaders lopen in de lengte van het schild. De richel aan de binnenkant is als de ruggengraat, en precies onder de handel zit het strottenhoofd. De ingelegde materialen boven het centrum verwijst naar de ogen en er werd gezegd dat het aantal verwijst naar de door de voorouders gedode tegenstanders. <BR> De grote ovale schelpen (ovulum ovum), lolekko genoemd (of porseleinen scherven in het midden) werden ogen (lako) genoemd en symboliseerden de hoofden van gedode vijanden. Daarmee hoopte de gebruiker van het schild de vijand af te schrikken. Een schild met vier ogen werd lakko raha (vier ogen). Dit schild met meer dan vier ogen werd salawakko maponna genoemd. Kleine schilden van Halmheira werden salawakko ngoffa of salawakko kapitta genoemd en mochten uitsluitend door kapitta (oorlogs hoofden) worden gedragen. Een klein schild werd gezien als een teken van buitengewone vaardigheid, moed en magische krachten van de vechter. Ze werden ook gedragen in oorlogsdansen (ohala) door de Togutil op Halmaheira. <BR> <BR> De lengte van het schild, moest korter zijn dan twee keer een gestrekte arm. De reden hiervoor was, dat als het schild horizontaal met een gestrekte arm vastgehouden werd, dat het de kin niet zou raken. Dit om te vermijden dat tranen op het schild zouden vallen. Moed en verdriet behoorden gescheiden te blijven. <BR> <BR> Een salawaku kon deel zijn van de giften van de bruidegom aan de familie van de bruid. Het werd gedragen tijdens de cakalele, een oorlogsdans. <BR> <BR> Cakalele: <BR> Dit was oorspronkelijk een krijgsdans van de Alfuru, de Alfoeren, de oorspronkelijke bewoners van de Molukken. Aan het einde van de 19e eeuw was iedereen tot de islam of christendom bekeerd en werden er geen tochten meer ondernomen om hoofden te bemachtigen. <BR> <BR> De dans werd overdag buiten opgevoerd. Het was een dans om de mannen die op pad gingen, in de stemming te brengen en om behendigheid, vlugheid en kracht te tonen. Na het verbod van de sneltochten, verloor de tjakalele haar functie en werd het een vermaak en als welkom voor hoge ambtenaren. <BR> De mannen dansten op begeleiding van een tahuri (een schelp met een gat aan de zijkant, waarop geblazen werd) en een bamboebuis. De dans was in tweekwartsmaat en een voorzanger zong korte lettergrepen. De dansers sprongen van de ene op de andere voet, soms kort soms een lange afstand. Ze dansten met een parang, een zwaard en een salawaku, paarsgewijs. <BR> <BR> C.F.H. Campen, 1883<BR> <BR> Claartje Gieben, Renee Heijnen Aneke Sapuletej, 1984<BR> <BR> Christine Hukom, Ada Lilipaly- De Voogd, 1995<BR> <BR> Dr. Willy Kükenthal, 1896<BR> <BR> Sri Kuhnt-Saptodewo (ed.), 2012<BR> <BR> Albert G. van Zonneveld, 2001<BR>