Groepsportret van de zogenaamde 'Amazones uit Dahomey' tijdens hun verblijf in Parijs

In februari 1891 bracht de Britse ondernemer John Wood een dansgroep uit Dahomey (het huidige Benin) naar Parijs. Ze werden ondergebracht in de tentoonstellingshal van de Jardin d'Acclimatation in Bois de Boulogne. Onder hen bevonden zich vierentwintig zogenaamde 'Amazones', de Europese benaming, geïnspireerd op de Amazones uit de Griekse mythologie, voor de vrouwelijke krijgers van het Fon koninkrijk die onder meer ingezet werden tijdens de beide oorlogen met Frankrijk (1890 en 1892-1894). Zij vormden een elite-eenheid van ongeveer 4000 tot 6000 vrouwelijke militairen die bekend stonden om hun uitzonderlijke moed. Tevens fungeerden zij als de persoonlijke bodyguard van de koning, zowel als zijn beschermer in het paleis als verdediger van zijn prestige op het slagveld (Argyle 1966: 40). <BR> Het is niet bekend hoe de Amazones zichzelf noemden. In de literatuur worden ze aangeduid met de hen opgelegde Europese term. Misschien rekenden ze zichzelf alleen tot de ahosi, 'de vrouwen van de koning'. Volgens Bay was elke vrouw die de koning op enigerlei wijze diende en verbonden was aan de paleiselijke organisatie een ahosi. Ze was een afhankelijke, volger, ondergeschikte of vrouw van de koning (1998: 353). Ze kon hem dienen als bewaker, krijger, boodschapper, prostitué, danseres, spion etc. Ook Edgerton vermeldt dat de term ahosi doelde op alle vrouwen in het paleis, de koninklijke "followers" or "wives" (2000: 52) waarvan vele (maar niet allen) Amazones waren. Boven de ahosi stonden alleen nog de kposi 'vrouwen van de luipaard', de werkelijke vrouwen van de koning die de troonopvolger mochten leveren en de kpodjito 'vrouwen die luipaarden hebben gebaard', de moeder van de koning en de vrouwen die de moeders van alle vorige koningen representeren (1966: 63). De Amazones werden dus alleen gerekruteerd uit de gelederen van de ahosi, maar een ahosi is niet per definitie een Amazone. Alleen Alpern (1999: 44) geeft een inheemse naam voor de Amazones, zij zouden door de mannelijke krijgers 'Mino' genoemd worden.<BR> Het is echter vrijwel zeker dat zich geen 'echte' Amazones onder de dansgroepleden bevonden. Een Franse journalist ontdekte dat tien vrouwen Egba (Yoruba) waren en de rest wel uit Dahomey afkomstig was maar niet tot de krijgsmacht behoorden (1999: 196). Edgerton toont dat het op zich niet ongebruikelijk was voor een Egba om Amazone te worden, zo werd een meisje dat in 1851 gevangen genomen werd tijdens het beleg van de Egba stad Abeokuta als Amazone opgevoed in Dahomey (2000: 26).<BR> Het lijkt onwaarschijnlijk dat koning Béhanzin tijdens de oorlog met Frankrijk in het thuisland, dus juist toen hij ze het hardst nodig had, een deel van zijn elitekorps naar Parijs heeft gestuurd om te dansen ter vermaak van de Europese toeschouwer. d'Almeida-Topor gaat zelfs verder door te stellen dat deze vrouwen bedriegers waren en door de Fransen gedwongen werden zich als Amazones voor te doen om zo de indruk te wekken dat Dahomey voorstander zou wezen van Frans kolonialisme (1984: 142-143). <BR> Maar ook de kleding bestaande uit sieraden en topjes afgezet met kaurischelpen en belletjes was geen gebruikelijke dracht voor de amazones en puur bedoelt ter decoratie. Een ooggetuigenverslag van Amazones op het slagveld beschrijft dat ze gekleed zijn in een blauw katoenen lendendoek (indigo), het bovenlichaam bloot, een leren riem met patroontas om het middel en rode fez met een (adelaars)veer op het hoofd (2000: 112). Daarentegen waren de voorstellingen van de zogenaamde 'Dahomey-Amazones' wel degelijk realistisch. Hun 'dansrepertoire' bestond voornamelijk uit militaire exercities als marcheren, gevechtssimulaties met zwaarden, musketten en man tot man gevechten. Naast een aantal mannelijke krijgers werden de Amazones tijdens de voorstelling begeleid door twee drummers. Na Parijs toerde de groep jarenlang door Europa. Er zijn aanwijzingen dat de groep voor Parijs al Nederland aandeed. Reeds in 1890 trad er namelijk een amazonegroep in Nederland op die evenals de groep uit Parijs onder leiding van aanvoerster Gumma stond (Faber en Wachlin 1990: 3 en 5). <BR> Deze foto is genomen in februari 1891, aanvoerster Gouma zit op de tweede rij in het midden, vlak voor haar zit de kleine Titi, een meisje van 8 of 9 jaar. Een getekend groepsportret, in een iets andere samenstelling, verscheen op 28 februari in de geïllustreerde bijlage van de Franse krant Petit Journal. In het Musée du quai Branly bevindt zich ook een albumine druk (inv. nr. PP0023756) uit dezelfde fotosessie met de Amazone groep, deze is gepubliceerd op de cover en binnenin Edgerton's Warrior Women. Naast de groepsopnamen zijn in 1891 van alle leden ook nog portretfoto's en fysisch antropologische opnamen gemaakt die onder meer terecht kwamen in een album voor Prince Roland Bonaparte en het Laboratoire d'Anthropologie du Muséum (zie eveneens de collectie van Musée du quai Branly).<BR>

Groepsportret van de zogenaamde 'Amazones uit Dahomey' tijdens hun verblijf in Parijs

In februari 1891 bracht de Britse ondernemer John Wood een dansgroep uit Dahomey (het huidige Benin) naar Parijs. Ze werden ondergebracht in de tentoonstellingshal van de Jardin d'Acclimatation in Bois de Boulogne. Onder hen bevonden zich vierentwintig zogenaamde 'Amazones', de Europese benaming, geïnspireerd op de Amazones uit de Griekse mythologie, voor de vrouwelijke krijgers van het Fon koninkrijk die onder meer ingezet werden tijdens de beide oorlogen met Frankrijk (1890 en 1892-1894). Zij vormden een elite-eenheid van ongeveer 4000 tot 6000 vrouwelijke militairen die bekend stonden om hun uitzonderlijke moed. Tevens fungeerden zij als de persoonlijke bodyguard van de koning, zowel als zijn beschermer in het paleis als verdediger van zijn prestige op het slagveld (Argyle 1966: 40). <BR> Het is niet bekend hoe de Amazones zichzelf noemden. In de literatuur worden ze aangeduid met de hen opgelegde Europese term. Misschien rekenden ze zichzelf alleen tot de ahosi, 'de vrouwen van de koning'. Volgens Bay was elke vrouw die de koning op enigerlei wijze diende en verbonden was aan de paleiselijke organisatie een ahosi. Ze was een afhankelijke, volger, ondergeschikte of vrouw van de koning (1998: 353). Ze kon hem dienen als bewaker, krijger, boodschapper, prostitué, danseres, spion etc. Ook Edgerton vermeldt dat de term ahosi doelde op alle vrouwen in het paleis, de koninklijke "followers" or "wives" (2000: 52) waarvan vele (maar niet allen) Amazones waren. Boven de ahosi stonden alleen nog de kposi 'vrouwen van de luipaard', de werkelijke vrouwen van de koning die de troonopvolger mochten leveren en de kpodjito 'vrouwen die luipaarden hebben gebaard', de moeder van de koning en de vrouwen die de moeders van alle vorige koningen representeren (1966: 63). De Amazones werden dus alleen gerekruteerd uit de gelederen van de ahosi, maar een ahosi is niet per definitie een Amazone. Alleen Alpern (1999: 44) geeft een inheemse naam voor de Amazones, zij zouden door de mannelijke krijgers 'Mino' genoemd worden.<BR> Het is echter vrijwel zeker dat zich geen 'echte' Amazones onder de dansgroepleden bevonden. Een Franse journalist ontdekte dat tien vrouwen Egba (Yoruba) waren en de rest wel uit Dahomey afkomstig was maar niet tot de krijgsmacht behoorden (1999: 196). Edgerton toont dat het op zich niet ongebruikelijk was voor een Egba om Amazone te worden, zo werd een meisje dat in 1851 gevangen genomen werd tijdens het beleg van de Egba stad Abeokuta als Amazone opgevoed in Dahomey (2000: 26).<BR> Het lijkt onwaarschijnlijk dat koning Béhanzin tijdens de oorlog met Frankrijk in het thuisland, dus juist toen hij ze het hardst nodig had, een deel van zijn elitekorps naar Parijs heeft gestuurd om te dansen ter vermaak van de Europese toeschouwer. d'Almeida-Topor gaat zelfs verder door te stellen dat deze vrouwen bedriegers waren en door de Fransen gedwongen werden zich als Amazones voor te doen om zo de indruk te wekken dat Dahomey voorstander zou wezen van Frans kolonialisme (1984: 142-143). <BR> Maar ook de kleding bestaande uit sieraden en topjes afgezet met kaurischelpen en belletjes was geen gebruikelijke dracht voor de amazones en puur bedoelt ter decoratie. Een ooggetuigenverslag van Amazones op het slagveld beschrijft dat ze gekleed zijn in een blauw katoenen lendendoek (indigo), het bovenlichaam bloot, een leren riem met patroontas om het middel en rode fez met een (adelaars)veer op het hoofd (2000: 112). Daarentegen waren de voorstellingen van de zogenaamde 'Dahomey-Amazones' wel degelijk realistisch. Hun 'dansrepertoire' bestond voornamelijk uit militaire exercities als marcheren, gevechtssimulaties met zwaarden, musketten en man tot man gevechten. Naast een aantal mannelijke krijgers werden de Amazones tijdens de voorstelling begeleid door twee drummers. Na Parijs toerde de groep jarenlang door Europa. Er zijn aanwijzingen dat de groep voor Parijs al Nederland aandeed. Reeds in 1890 trad er namelijk een amazonegroep in Nederland op die evenals de groep uit Parijs onder leiding van aanvoerster Gumma stond (Faber en Wachlin 1990: 3 en 5). <BR> Deze foto is genomen in februari 1891, aanvoerster Gouma zit op de tweede rij in het midden, vlak voor haar zit de kleine Titi, een meisje van 8 of 9 jaar. Een getekend groepsportret, in een iets andere samenstelling, verscheen op 28 februari in de geïllustreerde bijlage van de Franse krant Petit Journal. In het Musée du quai Branly bevindt zich ook een albumine druk (inv. nr. PP0023756) uit dezelfde fotosessie met de Amazone groep, deze is gepubliceerd op de cover en binnenin Edgerton's Warrior Women. Naast de groepsopnamen zijn in 1891 van alle leden ook nog portretfoto's en fysisch antropologische opnamen gemaakt die onder meer terecht kwamen in een album voor Prince Roland Bonaparte en het Laboratoire d'Anthropologie du Muséum (zie eveneens de collectie van Musée du quai Branly).<BR>