Abit godang

De 'sadum' stamt uit het zuidelijk Batakgebied. In zijn woordenboek, gepubliceerd in 1861, schrijft Van der Tuuk over een Mandailingversie. De 'sadum' is echter ook een zeer belangrijke en uitvoerig gemaakte doek in het Angkola Batak cultuurgebied ten noorden van Mandailing. De zuidelijke Toba-Batak wevers maakten eigen versies naar de voorbeelden van deze doeken. Deze waren zeer geliefd in het Silindungdal in het begin van de twintigste eeuw. In de loop van de twintigste eeuw is de populariteit van deze doeken alleen maar toegenomen waardoor zij ook een plaats hebben gekregen in Toba Batak rituele ceremoniën. Het verspreiden van de doeken in een noordelijke richting ging ook steeds verder. Bij het begin van de eenentwintigste eeuw waren verschillende versies van de doek tot aan de noordelijke gebieden van Toba, Karo en Simalungun geliefd.<BR> <BR> Er zijn verschillende soorten Angkola 'sadum'. Deze soort is relatief breed. Van deze soort zijn er ook verschillende versies die door de versieringen, voornamelijk suppletoire inslagmotieven, te onderscheiden zijn. Het gehele formaat van de doek echter bevat lichtrode zijbanen met strepen in ketting richting en een donkerder driedelige middenbaan die bestaat uit een middenveld en twee uiteinden. De met suppletoire inslag versierde uiteinden zijn spiegelbeelden van elkaar. De suppletoire inslag loopt over in de zijbanen van de doek. De franje-einden van de doek zijn versierd met zowel een getwijnde inslagrand als een relatief brede, voornamelijk witte, kralenrand.<BR> <BR> Deze versie heeft een effen indigoblauw middenveld en relatief simpele suppletoire inslagversieringen in de uiteinden (zie 'Omschrijving Vervaardiging' voor bijzondere weeftechnieken die in deze doek zijn toegepast). <BR> <BR> De doek wordt als schouderdoek of omslagdoek door vrouwen gebruikt (Sibeth 1991:83, fig. 90).<BR> <BR> Vervaardiging<BR> Angkola Batak 'sadum' weefsels van deze soort bevatten meerdere bijzondere weeftechnieken, waarvan er zeven hier in het kort zijn beschreven. <BR> Ten eerste is er het relatief uitzonderlijk manipuleren van kleur in de inslag. Omdat de doek in kettingrips is, is de inslag nauwelijks te bespeuren, maar de afwisselende blauwe en rode inslag in deze doek vallen op als lichte horizontale strepen in de doek. <BR> Ten tweede is er een vorm van keperbinding (Bolland 1979). Deze weeftechniek is niet toegepast over de gehele doek, alleen in bepaalde delen van zowel zij- als middenbaan. De rest van de doek heeft een gewone keperbinding zoals gebruikelijk is in Batak textiel.<BR> De derde is een soort kelimtechniek of inslagwikkeltechniek (weft wrapping). Het is gebruikelijk dat dit toegepast wordt op een groot ruitmotief dat van zelfkant tot zelfkant van de doek loopt. De weefster voegt de inslag met de hand in de ketting terwijl de doek nog in het weefgetouw hangt. Hiervoor is een dikkere 'wollige' draad gebruikt (zie Niessen up/2004, Techniques: Weft wrapping).<BR> Ten vierde is er het gebruik van kralen in de inslag. De kralen worden op de inslag geregen en als de inslag wordt toegevoegd, plaatst de weefster de kralen tussen de scheringdraden.<BR> Ten vijfde hebben de Angkola-Batak een speciaal toestel ontwikkeld om de kralenrand in de doek te maken. De ketting wordt met de hand gevoegd tussen de rijen kralen (Niessen up/2004).<BR> Ten zesde zijn er vaak rode kwastjes aan de doek aangebracht. Deze zijn niet in de literatuur beschreven.<BR> En ten zevende is de doek van twee apart geweven panelen gemaakt. Deze zijn handmatig aan elkaar genaaid. De naad loopt over het midden van de doek.

Abit godang

De 'sadum' stamt uit het zuidelijk Batakgebied. In zijn woordenboek, gepubliceerd in 1861, schrijft Van der Tuuk over een Mandailingversie. De 'sadum' is echter ook een zeer belangrijke en uitvoerig gemaakte doek in het Angkola Batak cultuurgebied ten noorden van Mandailing. De zuidelijke Toba-Batak wevers maakten eigen versies naar de voorbeelden van deze doeken. Deze waren zeer geliefd in het Silindungdal in het begin van de twintigste eeuw. In de loop van de twintigste eeuw is de populariteit van deze doeken alleen maar toegenomen waardoor zij ook een plaats hebben gekregen in Toba Batak rituele ceremoniën. Het verspreiden van de doeken in een noordelijke richting ging ook steeds verder. Bij het begin van de eenentwintigste eeuw waren verschillende versies van de doek tot aan de noordelijke gebieden van Toba, Karo en Simalungun geliefd.<BR> <BR> Er zijn verschillende soorten Angkola 'sadum'. Deze soort is relatief breed. Van deze soort zijn er ook verschillende versies die door de versieringen, voornamelijk suppletoire inslagmotieven, te onderscheiden zijn. Het gehele formaat van de doek echter bevat lichtrode zijbanen met strepen in ketting richting en een donkerder driedelige middenbaan die bestaat uit een middenveld en twee uiteinden. De met suppletoire inslag versierde uiteinden zijn spiegelbeelden van elkaar. De suppletoire inslag loopt over in de zijbanen van de doek. De franje-einden van de doek zijn versierd met zowel een getwijnde inslagrand als een relatief brede, voornamelijk witte, kralenrand.<BR> <BR> Deze versie heeft een effen indigoblauw middenveld en relatief simpele suppletoire inslagversieringen in de uiteinden (zie 'Omschrijving Vervaardiging' voor bijzondere weeftechnieken die in deze doek zijn toegepast). <BR> <BR> De doek wordt als schouderdoek of omslagdoek door vrouwen gebruikt (Sibeth 1991:83, fig. 90).<BR> <BR> Vervaardiging<BR> Angkola Batak 'sadum' weefsels van deze soort bevatten meerdere bijzondere weeftechnieken, waarvan er zeven hier in het kort zijn beschreven. <BR> Ten eerste is er het relatief uitzonderlijk manipuleren van kleur in de inslag. Omdat de doek in kettingrips is, is de inslag nauwelijks te bespeuren, maar de afwisselende blauwe en rode inslag in deze doek vallen op als lichte horizontale strepen in de doek. <BR> Ten tweede is er een vorm van keperbinding (Bolland 1979). Deze weeftechniek is niet toegepast over de gehele doek, alleen in bepaalde delen van zowel zij- als middenbaan. De rest van de doek heeft een gewone keperbinding zoals gebruikelijk is in Batak textiel.<BR> De derde is een soort kelimtechniek of inslagwikkeltechniek (weft wrapping). Het is gebruikelijk dat dit toegepast wordt op een groot ruitmotief dat van zelfkant tot zelfkant van de doek loopt. De weefster voegt de inslag met de hand in de ketting terwijl de doek nog in het weefgetouw hangt. Hiervoor is een dikkere 'wollige' draad gebruikt (zie Niessen up/2004, Techniques: Weft wrapping).<BR> Ten vierde is er het gebruik van kralen in de inslag. De kralen worden op de inslag geregen en als de inslag wordt toegevoegd, plaatst de weefster de kralen tussen de scheringdraden.<BR> Ten vijfde hebben de Angkola-Batak een speciaal toestel ontwikkeld om de kralenrand in de doek te maken. De ketting wordt met de hand gevoegd tussen de rijen kralen (Niessen up/2004).<BR> Ten zesde zijn er vaak rode kwastjes aan de doek aangebracht. Deze zijn niet in de literatuur beschreven.<BR> En ten zevende is de doek van twee apart geweven panelen gemaakt. Deze zijn handmatig aan elkaar genaaid. De naad loopt over het midden van de doek.