Cipé dadu

Tijdens het dobbelen werd een tolletje met zes kanten gedraaid op een schoteltje. De spelleider liet vervolgens de deelnemers inzetten en plaatste een halve klapperdop, een batok, over de tol op het schoteltje. Als de tol gevallen was, haalde hij de batok weg en werd de uitslag zichtbaar en kregen de winnaars uitbetaald. Volgens de islam is gokken verboden, maar dobbelen was onder velen een geliefde bezigheid, onder andere bij feesten. <BR> <BR> Meujudi is het dobbelspel in de taal van Aceh en Main Dadu in het Indonesisch. Het bord heett cipé dadu, en de tol of dobbelsteen dadu. Het woord is afgeleid van of het Portugese woord dados of het Singhalees dadu, dat mogelijk ook uit het Portugees is afgeleid (A dictionary of the Sunda Laguage of Java, Jonathan Rigg, Batavia, Lange & Co, 1962, p. 98). Zeven van deze tollen zijn wit en gemaakt van de beenderen van runderen, tuleuëng leumo of van hertshoorn lungkè ruta en van hout (kajèe).<BR> <BR> De schrijfster Lin Scholte (Herlena Geertruida Siebenhaar-Scholte 1921- 1997) schrijf over dit spel in haar boek ‘Bibi Koetis voor altijd’, Amsterdam, Em. Querido's Uitgeverij B.V. op p. 25 <BR> “De dadu is een tolletje met zes zijvlakken en een houten pen erdoor; op de vlakken staan de 'ogen' aangegeven zoals op een gewone dobbelsteen. Het spel begint zodra de speelhouder zijn dadu op de schotel laat tollen. Daartoe pakt hij de pen beet tussen duim en middenvinger, draait razendsnel de pen rond en laat los. De dadu draait als een goed uitgebalanceerd tolletje rond op het midden van de schotel. Dan worden dadu en schotel bedekt met een batok (klapperdop). Dat is het moment dat de spelers hun inzet plaatsen in een hok met het nummer van hun keus. Ieder kijkt gespannen toe. Zodra de speelhouder hoort dat de dadu stilligt, legt hij zijn vingertoppen op de batok en roept of er nog meer zijn die willen inzetten. 'Ajo, wie nog meer? Het kan nog. Niemand niet? Ook niet je inzet verhogen. Straks heb je spijt.' Hij kijkt rond. Maar eindelijk licht hij de batok op en onthult de nu stilliggende dadu. <BR> Kreten van verrukking of zuchten van teleurstelling klinken op. De speelhouder keert de winsten uit. Maar hij strijkt ook de inzetten van de verliezers op. Dat is zijn bandar of kapitaal.” <BR> <BR> In de collectie bevinden zich een aantal dobbelspelen, die veelal aan de Batak worden toegeschreven. Ook in andere delen van Indonesië was dit echter populair. Al rond 1800 schreven Europeanen over het dobbelspel (veelal op Java) en de slechte invloed die dat zou hebben op de lokale bevolking, vaak in combinatie met hanengevechten, een andere vorm van gokken. <BR> <BR> <BR> <BR>

Cipé dadu

Tijdens het dobbelen werd een tolletje met zes kanten gedraaid op een schoteltje. De spelleider liet vervolgens de deelnemers inzetten en plaatste een halve klapperdop, een batok, over de tol op het schoteltje. Als de tol gevallen was, haalde hij de batok weg en werd de uitslag zichtbaar en kregen de winnaars uitbetaald. Volgens de islam is gokken verboden, maar dobbelen was onder velen een geliefde bezigheid, onder andere bij feesten. <BR> <BR> Meujudi is het dobbelspel in de taal van Aceh en Main Dadu in het Indonesisch. Het bord heett cipé dadu, en de tol of dobbelsteen dadu. Het woord is afgeleid van of het Portugese woord dados of het Singhalees dadu, dat mogelijk ook uit het Portugees is afgeleid (A dictionary of the Sunda Laguage of Java, Jonathan Rigg, Batavia, Lange & Co, 1962, p. 98). Zeven van deze tollen zijn wit en gemaakt van de beenderen van runderen, tuleuëng leumo of van hertshoorn lungkè ruta en van hout (kajèe).<BR> <BR> De schrijfster Lin Scholte (Herlena Geertruida Siebenhaar-Scholte 1921- 1997) schrijf over dit spel in haar boek ‘Bibi Koetis voor altijd’, Amsterdam, Em. Querido's Uitgeverij B.V. op p. 25 <BR> “De dadu is een tolletje met zes zijvlakken en een houten pen erdoor; op de vlakken staan de 'ogen' aangegeven zoals op een gewone dobbelsteen. Het spel begint zodra de speelhouder zijn dadu op de schotel laat tollen. Daartoe pakt hij de pen beet tussen duim en middenvinger, draait razendsnel de pen rond en laat los. De dadu draait als een goed uitgebalanceerd tolletje rond op het midden van de schotel. Dan worden dadu en schotel bedekt met een batok (klapperdop). Dat is het moment dat de spelers hun inzet plaatsen in een hok met het nummer van hun keus. Ieder kijkt gespannen toe. Zodra de speelhouder hoort dat de dadu stilligt, legt hij zijn vingertoppen op de batok en roept of er nog meer zijn die willen inzetten. 'Ajo, wie nog meer? Het kan nog. Niemand niet? Ook niet je inzet verhogen. Straks heb je spijt.' Hij kijkt rond. Maar eindelijk licht hij de batok op en onthult de nu stilliggende dadu. <BR> Kreten van verrukking of zuchten van teleurstelling klinken op. De speelhouder keert de winsten uit. Maar hij strijkt ook de inzetten van de verliezers op. Dat is zijn bandar of kapitaal.” <BR> <BR> In de collectie bevinden zich een aantal dobbelspelen, die veelal aan de Batak worden toegeschreven. Ook in andere delen van Indonesië was dit echter populair. Al rond 1800 schreven Europeanen over het dobbelspel (veelal op Java) en de slechte invloed die dat zou hebben op de lokale bevolking, vaak in combinatie met hanengevechten, een andere vorm van gokken. <BR> <BR> <BR> <BR>