Votiefbeeld in de vorm van een paard

Gujarat kent een hoog percentage (15%) adivasi ('tribalen'). De Bhil, met diverse subgroepen, vormen met 40% hiervan de grootste groep. De godsdienst van deze adivasi, die o.a. doen aan voorouderverering en lokale goden vereren, kent vele elementen die overgenomen zijn van het hindoeïsme.<BR> <BR> De terracotta votieffiguren worden gewijd in heiligdommen, die doorgaans worden aangetroffen op afgelegen plekken, in beschaduwde bosjes, op heuveltoppen of in de kale heuvels. Het zijn sacrale plaatsen in de open lucht, zonder tempelgebouw en doorgaans zonder cultusbeelden. <BR> <BR> Een adivasi gaat naar het heiligdom om een gunst te vragen of zegen af te smeken. Er bestaan vele redenen of gelegenheden: bij diverse groeistadia van het gewas; voor het algemene heil van een individu of dorp; voor gezondheid; een offer aan voorouders; verzoek om vruchtbaarheid van mens, dier of gewas; als buffels of koeien geen melk geven; om gestolen bezit terug te krijgen; of om zelf een geslaagde diefstal te kunnen plegen.<BR> Hiertoe wordt aan vele en verschillende goden geofferd zoals vooroudergoden, gewasgoden, de pokkengod Kakabalia, de heuvelgod Bharamdev, de herdersgod Govaldev, de bergod Tubraj .<BR> De adivasi wijden er individueel of collectief terracotta figuren, in allerlei soorten en variëteiten, met verschillende bedoelingen (als dank, uit vrees, met een verzoek) soms één enkele soms tientallen exemplaren tegelijk. De votiefgeschenken kunnen bestaan uit dieren zoals paarden, tijgers, koeien, buffels, insecten of schadelijke dieren die de oogst bedreigen, kleine huisjes met koepelvormige daken waar de geesten der voorouders in verblijven, beelden van de hindoegod Ganesha de verwijderaar van obstakels en brenger van geluk, mensfiguren of onderdelen van het menselijk lichaam bijvoorbeeld ogen, handen, geslachtsorganen en gehele lichamen.<BR> Het paard is het belangrijkste gewijde dierfiguur. Een paard is een chic en prestigieus offer aan goden, gewijd uit dank, maar geldt ook als familiegod en wordt geacht deugd te geven.<BR> <BR> Kleine offers worden - veelal individueel - naar de heilige plek gebracht, samen met levende kippen of geiten, wierook, rijst, drank, kokosnoten.<BR> Bij belangrijke grote offers worden uitnodigingen aan vrienden en verwanten gestuurd. In processie lopen de dorpelingen met dorpshoofd, priester, trommelaar en fluitspeler naar het huis van de pottenbakker. Daar worden de terracotta's opgehaald. De pottenbakker wordt betaald in natura en geld. Voorzichtig (breuk onderweg is een slecht voorteken) draagt men de wijgeschenken naar de offerplaats.<BR> Als de terracotta's in het heiligdom worden geofferd, d.w.z. neergezet, krijgen ze een rode stip (bloed of vermiljoen), worden lampjes aangestoken en vlaggen gezwaaid. Men offert kippen of geiten. Het vlees wordt verdeeld onder alle aanwezigen en later bereid en gegeten. De lever wordt aan de godheid geofferd. Muziek en dans volgen. De priester raakt in trance. Tegen het einde klimt een man in een boom of op een platform en gooit rijst over alle aanwezigen.<BR> <BR> In Zuid Gujarat ligt het Goli Gadh Mata heiligdom dat vooral door verschillende subgroepen van de Bhil wordt bezocht. I.t.t. de andere adivasi heiligdommen waarvan hier sprake is, staat op deze plaats wel een tempel. De hier gewijde votiefterracotta's zijn replica's van delen van het menselijk lichaam die door ziekte zijn aangetast of waarvan men ongemak ondervindt: ogen, oren, navel, handen, voeten, borst(en). Maar het is voornamelijk beroemd om het genezen van ziekten der testikels en het manlijk geslachtsorgaan. Daarom worden terracotta bollen geofferd. Vandaar de naam van het heiligdom: goli = bal, gadh = kasteel, mata = moedergodin.<BR> Vaak wijdt men hier mensfiguren tesamen met het zieke lichaamsdeel, dus 'de mens en zijn ziekte'.<BR> In maart wordt op een dag met vollemaan een groot festival gevierd, Goli Gadh mela, vlak voor holi (hindoe voorjaarsfeest). Er komen honderdduizenden adivasi maar ook hindoes.<BR> <BR> <BR> <BR> Vervaardiging<BR> De adivasi wenden zich tot één der duizenden kumbhar's (pottenbakkers) voor hun votiefoffers. De kumbhar's, die potten, dakpannen en votiefterracotta's maken, zijn hindoes en vormen een aparte pottenbakkerskaste, een onderkaste in de groep der shudra's of handwerkslieden, de vierde en laagste kaste als men de hindoekasten verdeelt in vier groepen. Financieel hebben zij het slechter dan andere shudra handwerklui als timmerlieden en smeden en daarom worden ze vaak bejegend als minder dan dezen. Maar dit wordt ruimschoots goed gemaakt door hun socio-religieuze prestige want bij diverse gelegenheden wordt de kumbhar gevraagd speciale relgieuze handelingen te verrichten (vergelijkbaar met de Tamil pottenbakkers die de paarden voor Aiyanar vervaardigen; zie R-504).<BR> Men spreekt de kumbhar aan met bhagat = vroom man. Deze benaming is te danken aan het feit dat de kumbhar kaste aan iedere bezoekende vreemdeling onderdak en gastvrijheid verleent.<BR> De kumbhar's beschouwen hun gereedschap als godgegeven, en wel door de hindoegod Shiva onder de naam Shankar. De klomp klei die op het wiel geplaatst wordt noemt men Shivalinga (linga = fallus), dus er wordt verband gelegd tussen beider scheppend/creërend werk. <BR> <BR> De votiefterracotta's van Gujarat variëren van 2 tot 100 cm. Er bestaan twee types. Die welke in opdracht zijn vervaardigd en die welke iedereen kant en klaar kan kopen. De kleinste ( 2 tot 40 cm) zijn massief en bestaan uit één klomp klei of diverse samengevoegde hompjes. Elk onderdeel wordt apart gemaakt en samengevoegd na enige droging. <BR> De grotere (60 tot 100 cm) zijn hol en worden gemaakt door eerst cilinders en potten met verschillende vormen op het wiel te draaien en dan samen te voegen. Deze cilinders en potten worden in hun basisvorm in het huishouden gebruikt. De prominente van een olifant (bv 4665-244) zijn eenvoudige terracotta olielampjes.<BR> Een derde type (20 tot 70 cm) is deels hol (torso's), deels massief.<BR> <BR> In Noord-Gujarat bewerken mannen de klei, geassisteerd door vrouwen. De kwaliteit van de klei is hier prima, gemakkelijk op het wiel te draaien, en dus zijn de producten veelal hol. In het noorden worden tusen november en januari veel paarden gemaakt. Grote paarden worden aan de berggod Tubraj geofferd, op zondag en dinsdag voor Diwali (het hindoe lichtfeest dat eind oktober/begin november wordt gevierd). Als het tarwe wordt geoogst begin april worden kleinere paarden geofferd. De paardenbenen bestaan uit vier gedraaide cilinders, evenals de hals; het lichaam bezit een vaasvorm. Details zijn minimaal, en in de vorm van kleine klompjes aangebracht ; Haku Shah vermeldt overigens niet of de grote paarden voor Tubraj vlak voor Diwali worden vervaardigd of dat het de voorraad van afgelopen jaar is; als immers van november tot januari paarden gemaakt worden, moeten de paarden al leverbaar zijn als Diwali medio oktober valt (er is een variatiebreedte van vier weken).<BR> <BR> In Midden-Gujarat assisteert de vrouw haar man met de kleibereiding. De basisvorm voor olifanten of paarden is de pot. Holle cilinders vormen poten, hals en kop. De pot-vorm is manifester dan in het noorden. De detaillering is hier iets duidelijker en overdadiger (toegevoegde stukjes klei, incisies). Er komen hier ook Ganesha's voor (invloed van hindoes op de adivasi).<BR> <BR> In Zuid-Gujarat is de klei ongeschikt om op het wiel te draaien. De figuren zijn er daarom klein en massief of niet geheel hol. Er worden twee typen paarden gemodelleerd: staand (veel als votiefgeschenk gebruikt) en zittend (alleen gewijd aan Himaryo, de god der landbouwgronden). Massieve mensfiguurtjes worden bijna uitsluitend door vrouwen gemaakt. Veel in dorpjes als Valod, Vyara, Songadh en Kadod. Deze worden vooral gebruikt als bescherming tegen ziekten of om boze geesten te weren. De meeste zijn ongebakken, 5 - 15 cm en in de kleuren rose, rood, bruin of wit.<BR> <BR> Er zijn adivasi die sommige kleifiguren zelf maken. Zij kennen dezelfde werkmethoden en hetzelfde materiaal als de hindoe pottenbakkers. Het enige verschil is dat de pottenbakkers hun werk (doorgaans) branden, in een oven of in een open vuur met stro en suikerrietstengels als brandstof, terwijl het tribale werk niet gebrand wordt.<BR> <BR> Vergelijk serie 4665*.<BR> <BR> <BR> <BR>

Votiefbeeld in de vorm van een paard

Gujarat kent een hoog percentage (15%) adivasi ('tribalen'). De Bhil, met diverse subgroepen, vormen met 40% hiervan de grootste groep. De godsdienst van deze adivasi, die o.a. doen aan voorouderverering en lokale goden vereren, kent vele elementen die overgenomen zijn van het hindoeïsme.<BR> <BR> De terracotta votieffiguren worden gewijd in heiligdommen, die doorgaans worden aangetroffen op afgelegen plekken, in beschaduwde bosjes, op heuveltoppen of in de kale heuvels. Het zijn sacrale plaatsen in de open lucht, zonder tempelgebouw en doorgaans zonder cultusbeelden. <BR> <BR> Een adivasi gaat naar het heiligdom om een gunst te vragen of zegen af te smeken. Er bestaan vele redenen of gelegenheden: bij diverse groeistadia van het gewas; voor het algemene heil van een individu of dorp; voor gezondheid; een offer aan voorouders; verzoek om vruchtbaarheid van mens, dier of gewas; als buffels of koeien geen melk geven; om gestolen bezit terug te krijgen; of om zelf een geslaagde diefstal te kunnen plegen.<BR> Hiertoe wordt aan vele en verschillende goden geofferd zoals vooroudergoden, gewasgoden, de pokkengod Kakabalia, de heuvelgod Bharamdev, de herdersgod Govaldev, de bergod Tubraj .<BR> De adivasi wijden er individueel of collectief terracotta figuren, in allerlei soorten en variëteiten, met verschillende bedoelingen (als dank, uit vrees, met een verzoek) soms één enkele soms tientallen exemplaren tegelijk. De votiefgeschenken kunnen bestaan uit dieren zoals paarden, tijgers, koeien, buffels, insecten of schadelijke dieren die de oogst bedreigen, kleine huisjes met koepelvormige daken waar de geesten der voorouders in verblijven, beelden van de hindoegod Ganesha de verwijderaar van obstakels en brenger van geluk, mensfiguren of onderdelen van het menselijk lichaam bijvoorbeeld ogen, handen, geslachtsorganen en gehele lichamen.<BR> Het paard is het belangrijkste gewijde dierfiguur. Een paard is een chic en prestigieus offer aan goden, gewijd uit dank, maar geldt ook als familiegod en wordt geacht deugd te geven.<BR> <BR> Kleine offers worden - veelal individueel - naar de heilige plek gebracht, samen met levende kippen of geiten, wierook, rijst, drank, kokosnoten.<BR> Bij belangrijke grote offers worden uitnodigingen aan vrienden en verwanten gestuurd. In processie lopen de dorpelingen met dorpshoofd, priester, trommelaar en fluitspeler naar het huis van de pottenbakker. Daar worden de terracotta's opgehaald. De pottenbakker wordt betaald in natura en geld. Voorzichtig (breuk onderweg is een slecht voorteken) draagt men de wijgeschenken naar de offerplaats.<BR> Als de terracotta's in het heiligdom worden geofferd, d.w.z. neergezet, krijgen ze een rode stip (bloed of vermiljoen), worden lampjes aangestoken en vlaggen gezwaaid. Men offert kippen of geiten. Het vlees wordt verdeeld onder alle aanwezigen en later bereid en gegeten. De lever wordt aan de godheid geofferd. Muziek en dans volgen. De priester raakt in trance. Tegen het einde klimt een man in een boom of op een platform en gooit rijst over alle aanwezigen.<BR> <BR> In Zuid Gujarat ligt het Goli Gadh Mata heiligdom dat vooral door verschillende subgroepen van de Bhil wordt bezocht. I.t.t. de andere adivasi heiligdommen waarvan hier sprake is, staat op deze plaats wel een tempel. De hier gewijde votiefterracotta's zijn replica's van delen van het menselijk lichaam die door ziekte zijn aangetast of waarvan men ongemak ondervindt: ogen, oren, navel, handen, voeten, borst(en). Maar het is voornamelijk beroemd om het genezen van ziekten der testikels en het manlijk geslachtsorgaan. Daarom worden terracotta bollen geofferd. Vandaar de naam van het heiligdom: goli = bal, gadh = kasteel, mata = moedergodin.<BR> Vaak wijdt men hier mensfiguren tesamen met het zieke lichaamsdeel, dus 'de mens en zijn ziekte'.<BR> In maart wordt op een dag met vollemaan een groot festival gevierd, Goli Gadh mela, vlak voor holi (hindoe voorjaarsfeest). Er komen honderdduizenden adivasi maar ook hindoes.<BR> <BR> <BR> <BR> Vervaardiging<BR> De adivasi wenden zich tot één der duizenden kumbhar's (pottenbakkers) voor hun votiefoffers. De kumbhar's, die potten, dakpannen en votiefterracotta's maken, zijn hindoes en vormen een aparte pottenbakkerskaste, een onderkaste in de groep der shudra's of handwerkslieden, de vierde en laagste kaste als men de hindoekasten verdeelt in vier groepen. Financieel hebben zij het slechter dan andere shudra handwerklui als timmerlieden en smeden en daarom worden ze vaak bejegend als minder dan dezen. Maar dit wordt ruimschoots goed gemaakt door hun socio-religieuze prestige want bij diverse gelegenheden wordt de kumbhar gevraagd speciale relgieuze handelingen te verrichten (vergelijkbaar met de Tamil pottenbakkers die de paarden voor Aiyanar vervaardigen; zie R-504).<BR> Men spreekt de kumbhar aan met bhagat = vroom man. Deze benaming is te danken aan het feit dat de kumbhar kaste aan iedere bezoekende vreemdeling onderdak en gastvrijheid verleent.<BR> De kumbhar's beschouwen hun gereedschap als godgegeven, en wel door de hindoegod Shiva onder de naam Shankar. De klomp klei die op het wiel geplaatst wordt noemt men Shivalinga (linga = fallus), dus er wordt verband gelegd tussen beider scheppend/creërend werk. <BR> <BR> De votiefterracotta's van Gujarat variëren van 2 tot 100 cm. Er bestaan twee types. Die welke in opdracht zijn vervaardigd en die welke iedereen kant en klaar kan kopen. De kleinste ( 2 tot 40 cm) zijn massief en bestaan uit één klomp klei of diverse samengevoegde hompjes. Elk onderdeel wordt apart gemaakt en samengevoegd na enige droging. <BR> De grotere (60 tot 100 cm) zijn hol en worden gemaakt door eerst cilinders en potten met verschillende vormen op het wiel te draaien en dan samen te voegen. Deze cilinders en potten worden in hun basisvorm in het huishouden gebruikt. De prominente van een olifant (bv 4665-244) zijn eenvoudige terracotta olielampjes.<BR> Een derde type (20 tot 70 cm) is deels hol (torso's), deels massief.<BR> <BR> In Noord-Gujarat bewerken mannen de klei, geassisteerd door vrouwen. De kwaliteit van de klei is hier prima, gemakkelijk op het wiel te draaien, en dus zijn de producten veelal hol. In het noorden worden tusen november en januari veel paarden gemaakt. Grote paarden worden aan de berggod Tubraj geofferd, op zondag en dinsdag voor Diwali (het hindoe lichtfeest dat eind oktober/begin november wordt gevierd). Als het tarwe wordt geoogst begin april worden kleinere paarden geofferd. De paardenbenen bestaan uit vier gedraaide cilinders, evenals de hals; het lichaam bezit een vaasvorm. Details zijn minimaal, en in de vorm van kleine klompjes aangebracht ; Haku Shah vermeldt overigens niet of de grote paarden voor Tubraj vlak voor Diwali worden vervaardigd of dat het de voorraad van afgelopen jaar is; als immers van november tot januari paarden gemaakt worden, moeten de paarden al leverbaar zijn als Diwali medio oktober valt (er is een variatiebreedte van vier weken).<BR> <BR> In Midden-Gujarat assisteert de vrouw haar man met de kleibereiding. De basisvorm voor olifanten of paarden is de pot. Holle cilinders vormen poten, hals en kop. De pot-vorm is manifester dan in het noorden. De detaillering is hier iets duidelijker en overdadiger (toegevoegde stukjes klei, incisies). Er komen hier ook Ganesha's voor (invloed van hindoes op de adivasi).<BR> <BR> In Zuid-Gujarat is de klei ongeschikt om op het wiel te draaien. De figuren zijn er daarom klein en massief of niet geheel hol. Er worden twee typen paarden gemodelleerd: staand (veel als votiefgeschenk gebruikt) en zittend (alleen gewijd aan Himaryo, de god der landbouwgronden). Massieve mensfiguurtjes worden bijna uitsluitend door vrouwen gemaakt. Veel in dorpjes als Valod, Vyara, Songadh en Kadod. Deze worden vooral gebruikt als bescherming tegen ziekten of om boze geesten te weren. De meeste zijn ongebakken, 5 - 15 cm en in de kleuren rose, rood, bruin of wit.<BR> <BR> Er zijn adivasi die sommige kleifiguren zelf maken. Zij kennen dezelfde werkmethoden en hetzelfde materiaal als de hindoe pottenbakkers. Het enige verschil is dat de pottenbakkers hun werk (doorgaans) branden, in een oven of in een open vuur met stro en suikerrietstengels als brandstof, terwijl het tribale werk niet gebrand wordt.<BR> <BR> Vergelijk serie 4665*.<BR> <BR> <BR> <BR>