Het voorwerp wordt gebruikt bij het oogsten van het graan. Men steekt drie vingers (waarschijnlijk de drie middelste vingers) in de drie holtes zodanig dat het plankje aan de rugkant van de hand zit. Door het bovenste deel van de vingers te buigen kan het puntige uitsteeksel tot aan de pols gebracht worden. Op deze manier kan een hoeveelheid graanhalmen omwat worden meer dan met de blote hand mogelijk is. Vervolgens worden de halmen met de sikkel even onder de hand die de bos halmen ongeveer in het midden omvat afgesneden. Het onderhavige voorwerp is voor de linkerhand bestemd. Of het rechthoekige gat in het voorwerp een bepaalde funktie heeft is niet duidelijk. Waarchijnlijk dient het voor een touw of band om de verlenger aan een hand vast te maken of hem op te hangen. Tevens dient de handschoen als beschermer tegen het scherp van de sikkel.<BR> <BR> Vervaardiging<BR> Het voorwerp is uit een stuk hout gesneden. Het eindigt sterk gebogen aan het uiteinde (maakt een hoek van 70° met de onderkant van het voorwerp) De onderkant en een gedeelte van de bovenkant vertonen vele groeven waarschijnlijk ontstaan bij het vervaardigen van het voorwerp. Het gebogen gedeelte van het voorwerp is tamelijk glad, wat waarschijnlijk is gekomen door het voordurend langs de halmen schuren.