Bronzen beeld van de hindoegod Krishna als kruipende baby

Kruipende Balakrishna. Bala betekent kind. De voorstelling refereert naar een gebeurtenis uit de jeugd van Krishna, toen zijn pleegmoeder hem betrapte op het stelen van boter. In zijn rechterhand de boter, onder zijn linkerhand een aardewerken pot.<BR> <BR> Krishna groeide op in een herdergemeenschap in Brindavan, bij Mathura (ca. 150 km zuid van Delhi). Er zijn veel uitbeeldingen van hem als baby en peuter. Kruipend of dansend, met een boterbal in zijn hand. Of vastgebonden omdat hij weer eens ondeugend was geweest.<BR> <BR> Het hindoeïsme kent talloze goden maar deze zijn verschijningsvormen van het ene, tijdloze, Absolute zonder vorm, het brahman. In het geschematiseerde hindoeisme is sprake van drie goden die verbonden zijn met de oneindige cyclus van ontstaan, bestaan en vergaan: Brahma de schepper, Vishnu die in stand houdt en Shiva de vernietiger.<BR> Vishnu kent tien avatars of incarnaties. Een daarvan is Krishna. Krishna kwam op aarde om deze te redden van de demonische koning Kamsa. Aan Kamsa was voorspeld dat hij gedood zou worden door de zoon van zijn nicht Devaki. Daarom zette hij haar en haar man Vasudeva gevangen. Er werden zes zoons geboren die telkens door Kamsa werden vermoord. Toen Krishna werd geboren smokkelde Vasudeva hem het paleis uit en droeg hem in een mand op zijn hoofd over de rivier Yamuna naar de overkant naar Brindaban waar hij werd ondergebracht bij het herderspaar Nanda en Yashoda. <BR> <BR> In zijn puberjaren brengt Krishna de herderinnetjes, de gopi's, waaronder zijn favoriet Radha, het hoofd op hol. Wanneer de meisjes een bad nemen in de rivier, neemt Krishna hun kleding weg. Als de meisjes zich willen aankleden openbaart Krishna zich. Hij vertelt dat elke gopi naakt naar hem toe moet komen om haar kleding persoonlijk terug te krijgen. God, Krishna, stelt de menselijke ziel op de proef. Het gaat hier om de idee dat de individuele menselijke ziel atman zich moet verenigen met de goddelijke al-ziel brahman.

Bronzen beeld van de hindoegod Krishna als kruipende baby

Kruipende Balakrishna. Bala betekent kind. De voorstelling refereert naar een gebeurtenis uit de jeugd van Krishna, toen zijn pleegmoeder hem betrapte op het stelen van boter. In zijn rechterhand de boter, onder zijn linkerhand een aardewerken pot.<BR> <BR> Krishna groeide op in een herdergemeenschap in Brindavan, bij Mathura (ca. 150 km zuid van Delhi). Er zijn veel uitbeeldingen van hem als baby en peuter. Kruipend of dansend, met een boterbal in zijn hand. Of vastgebonden omdat hij weer eens ondeugend was geweest.<BR> <BR> Het hindoeïsme kent talloze goden maar deze zijn verschijningsvormen van het ene, tijdloze, Absolute zonder vorm, het brahman. In het geschematiseerde hindoeisme is sprake van drie goden die verbonden zijn met de oneindige cyclus van ontstaan, bestaan en vergaan: Brahma de schepper, Vishnu die in stand houdt en Shiva de vernietiger.<BR> Vishnu kent tien avatars of incarnaties. Een daarvan is Krishna. Krishna kwam op aarde om deze te redden van de demonische koning Kamsa. Aan Kamsa was voorspeld dat hij gedood zou worden door de zoon van zijn nicht Devaki. Daarom zette hij haar en haar man Vasudeva gevangen. Er werden zes zoons geboren die telkens door Kamsa werden vermoord. Toen Krishna werd geboren smokkelde Vasudeva hem het paleis uit en droeg hem in een mand op zijn hoofd over de rivier Yamuna naar de overkant naar Brindaban waar hij werd ondergebracht bij het herderspaar Nanda en Yashoda. <BR> <BR> In zijn puberjaren brengt Krishna de herderinnetjes, de gopi's, waaronder zijn favoriet Radha, het hoofd op hol. Wanneer de meisjes een bad nemen in de rivier, neemt Krishna hun kleding weg. Als de meisjes zich willen aankleden openbaart Krishna zich. Hij vertelt dat elke gopi naakt naar hem toe moet komen om haar kleding persoonlijk terug te krijgen. God, Krishna, stelt de menselijke ziel op de proef. Het gaat hier om de idee dat de individuele menselijke ziel atman zich moet verenigen met de goddelijke al-ziel brahman.