Map of the Clifford Kocqshove plantation

In de 19de eeuw was het gebruikelijk dat de plantage-eigenaren niet in Suriname op de plantages woonden, maar ergens in Nederland of Europa. Vaak hadden die eigenaren weinig tot helemaal geen contact met hun plantages. Dit verschijnsel wordt 'absenteïsme' genoemd. Die eigenaren namen meestal een directeur met opzichter voor elke plantage in dienst alsook een administrator, die in Paramaribo het geldverkeer regelde. Het bezit van een plantage was voor de meeste Nederlandse plantage-eigenaren een abstract en administratief gebeuren. De kolonie was een ver verwijderde plaats voor deze Nederlanders. <BR> <BR> De 25-jarige Gaspar van Breugel, zoon van een plantage-eigenares, ondernam in 1823 een reis naar Suriname. Daar bezocht hij ook de plantage Clifford Kocqshoven, die voor de helft eigendom was van zijn moeder. De behoefte van Gaspar van Breugel om zelf toezicht te houden over zijn plantages, was uitzonderlijk. Van Breugel was acht maanden in Suriname en heeft er niet alleen berichten over geschreven, maar ook objecten verzameld. Weer terug in Nederland pleitte Gaspar van Breugel ervoor om de aandelen te verkopen, puur om economische redenen. Er speelden geen humanitaire redenen over de slavernij mee. Voor de familie Van Breugel waren de slaven een vorm van kapitaal, dat bij een plantage hoorde. <BR> <BR> Uit berichten van Van Breugel blijkt, dat er in 1824 op Clifford Koqshoven 139 slaven in 42 huishoudens woonden. Van deze huishoudens bestonden er veertien uit man en vrouw met kinderen en nog eens zeven paren zonder kinderen. Daarnaast waren er zestien eenoudergezinnen. Tenslotte waren er drie eenpersoonshuishoudens en twee kleine 'woongroepen'. Met betrekking tot de eenoudergezinnen en de alleenstaanden lijkt het op grond van de leeftijd van boven de 40 jaar, om weduwen en weduwnaars te gaan.<BR> <BR> Vaak hadden de blanken geen idee wat zich in de slavenhuishoudens afspeelde, in tegenstelling tot de slaven, die goed op de hoogte waren van het leven van de blanken. Op Clifford Kocqshoven is bijvoorbeeld zilveren bestek, dat uit het directeurshuis was ontvreemd, pas acht jaar na de dood van de directeur in een slavenwoning opgedoken. Het was zelfs mogelijk dat weggelopen slaven in slavenwoningen op andere plantages een tijdelijk onderdak vonden, zonder dat de blanken dit in de gaten hadden. <BR> <BR> Ook het culturele en religieuze leven hielden de slaven verborgen. De verschijningsvormen van dit culturele leven was weliswaar waarneembaar voor de blanken, zoals het zingen van liederen tijdens het werk. Dat deze liederen sociaal commentaar of geheime boodschappen behelsden, was aan de blanken niet bewust. <BR> <BR>

Map of the Clifford Kocqshove plantation

In de 19de eeuw was het gebruikelijk dat de plantage-eigenaren niet in Suriname op de plantages woonden, maar ergens in Nederland of Europa. Vaak hadden die eigenaren weinig tot helemaal geen contact met hun plantages. Dit verschijnsel wordt 'absenteïsme' genoemd. Die eigenaren namen meestal een directeur met opzichter voor elke plantage in dienst alsook een administrator, die in Paramaribo het geldverkeer regelde. Het bezit van een plantage was voor de meeste Nederlandse plantage-eigenaren een abstract en administratief gebeuren. De kolonie was een ver verwijderde plaats voor deze Nederlanders. <BR> <BR> De 25-jarige Gaspar van Breugel, zoon van een plantage-eigenares, ondernam in 1823 een reis naar Suriname. Daar bezocht hij ook de plantage Clifford Kocqshoven, die voor de helft eigendom was van zijn moeder. De behoefte van Gaspar van Breugel om zelf toezicht te houden over zijn plantages, was uitzonderlijk. Van Breugel was acht maanden in Suriname en heeft er niet alleen berichten over geschreven, maar ook objecten verzameld. Weer terug in Nederland pleitte Gaspar van Breugel ervoor om de aandelen te verkopen, puur om economische redenen. Er speelden geen humanitaire redenen over de slavernij mee. Voor de familie Van Breugel waren de slaven een vorm van kapitaal, dat bij een plantage hoorde. <BR> <BR> Uit berichten van Van Breugel blijkt, dat er in 1824 op Clifford Koqshoven 139 slaven in 42 huishoudens woonden. Van deze huishoudens bestonden er veertien uit man en vrouw met kinderen en nog eens zeven paren zonder kinderen. Daarnaast waren er zestien eenoudergezinnen. Tenslotte waren er drie eenpersoonshuishoudens en twee kleine 'woongroepen'. Met betrekking tot de eenoudergezinnen en de alleenstaanden lijkt het op grond van de leeftijd van boven de 40 jaar, om weduwen en weduwnaars te gaan.<BR> <BR> Vaak hadden de blanken geen idee wat zich in de slavenhuishoudens afspeelde, in tegenstelling tot de slaven, die goed op de hoogte waren van het leven van de blanken. Op Clifford Kocqshoven is bijvoorbeeld zilveren bestek, dat uit het directeurshuis was ontvreemd, pas acht jaar na de dood van de directeur in een slavenwoning opgedoken. Het was zelfs mogelijk dat weggelopen slaven in slavenwoningen op andere plantages een tijdelijk onderdak vonden, zonder dat de blanken dit in de gaten hadden. <BR> <BR> Ook het culturele en religieuze leven hielden de slaven verborgen. De verschijningsvormen van dit culturele leven was weliswaar waarneembaar voor de blanken, zoals het zingen van liederen tijdens het werk. Dat deze liederen sociaal commentaar of geheime boodschappen behelsden, was aan de blanken niet bewust. <BR> <BR>