Kruik met voorop de buik een zittende godheid in hoogreliëf. Hij draagt een hoofdtooi in de vorm van een halve schijf met radiërende lijnen rondom een poemakop. In de mond heeft hij de dubbele slagtanden van de poema. Voorop het lichaam lopen twee verticale strepen. Op de cilindervormige wand van de kruik zijn hoekige golf of meandermotieven geschilderd en een soort trapmotief met een driehoek diagonaal daar tegenover. Incisielijnen omgeven de schildering.