Grote vrouwenfiguur, staande op een plankvormig onderstuk met drie punthaken. Het gezicht versierd met nassaschelpjes, de ogen zijn ingelegd met kaurischelpen. De oorsieraden zijn van staafjes parelmoerschelp. Om de hals zijn in het hout twee slangen uitgesneden, de koppen afhangend voor de borst. De halsversiering bestaat uit een lange bef met lussen van gevlochten touwvezel. Om het middel een schortje van fijne grasvezels. Te oordelen naar de beide slangen en de rijke opsmuk, stelt het beeld een clanstammoeder voor.