Gevlochten tas

Tas gevlochten door Fiona Walker Jones. Fiona begon met vlechten in 1994 onder leiding van Chrisitina Hurihia Wirihana terwijl ze ook student was in Waiariki Polytechnic in Rotorua. Ze werkt voornamelijk met harakeke (Nieuw-Zeelands vlas) en verwerkt allerlei decoratieve elementen in haar vlechtwerk. Tijdens haar studie in Rotorua kwam ze in contact met de levendige weeftradities van het gebied die ze goed kon gebruiken toen ze naar Hastings terugkeerde.<BR> <BR> De vezelkunsten waren hoofdzakelijk een vrouwenzaak. Kennis over de technieken en materialen werd van de ene generatie op de andere doorgegeven. De vrouwen maakten schoudermantels, vlochten matten (en zeilen), manden, schoeisel, riemen, heupmatten en diverse huishoudelijke artikelen. Binnen de Maorimaatschappij van vóór de Europese contacten waren de mannen ook in de vezelkunsten betrokken maar ze beperkten zichzelf daarbij tot touwwerk en bindtechnieken, nodig voor het bouwen van kano’s en huizen, en bij het vissen en jagen. Weven is vandaag de dag niet langer een vaardigheid voor vrouwen; iedereen mag ervan genieten en het aanleren. In de eenentwintigste eeuw vervullen schoudermantels een centrale rol in het sociale<BR> leven, als tekens van trots op de culturele identiteit, status en mana. Ze worden<BR> gedragen op huwelijken, diploma-uitreikingen en andere gelegenheden zoals verwelkomingsplechtigheden; ook worden ze tijdens begrafenissen over doodskisten gedrapeerd. Geweven stukken zijn voorzien van de draad die de voorouders aan hun levend nageslacht hecht. De gemeenschappelijke woordenschat die men gebruikt om genealogische relaties en textielproductietechnieken te beschrijven, getuigt van de verbindingskwaliteiten<BR> van de vezelkunsten. <BR> <BR> Materialen<BR> Bij hun aankomst in Nieuw-Zeeland brachten de Maori de nodige kennis en vaardigheden mee om boombaststof te produceren. Omdat de papiermoerbeiboom (Brusonetia papyrifera), waarvan de binnenbast gebruikt wordt om boombaststof te maken, in Nieuw-Zeeland niet gedijde, moesten Maori naar andere opties zoeken. Het staat vast dat vogelhuiden werden gebruikt voor het maken van schorten, maar ook robben- en hondenhuid leverden kledingstukken op. Met vallen en opstaan ontdekten de eerste inwoners dat het fijne vlas of harakeke (Phormium tenax) en het grovere bergvlas of wharariki<BR> (Phormium cookianum) belangrijke grondstoffen waren voor schietdraadvlechten.<BR> Afhankelijk van de sterkte, lengte en grootte van de bladeren worden de diverse vlasvariëteiten aangewend voor vloermatten (lange bladeren), oogst- en verzamelmanden (sterke, korte stroken) en voor visnetten en vallen (lange, sterke bladeren). Tot de andere plantmaterialen behoren bladeren van de kiekie (Freycinetia baueriana) om patronen uit te voeren in manden, matten en gerasterde wandpanelen (tukutuku), alsook bladeren van de pingao-zandzegge (Desmoschoenus spiralis) om manden, decoratieve wandpanelen en matten te produceren. De Nieuw-Zeelandse koolpalm (Cordyline australis) was sterker dan vlas en werd gebruikt bij touw- en koordwerk. Veren van tal van Nieuw-Zeelandse vogels werden vaak in schoudermantels verwerkt of als haarornament gedragen. Er worden strikte ceremoniële gebruiken en beperkingen aargenomen, zowel voor het vergaren van het materiaal als voor het weven zelf. Kleuren<BR> Het kleurenpallet omvatte zwart, rood/bruin en geel, allemaal uit natuurlijke bronnen getrokken. Tegenwoordig worden synthetische pigmenten gebruikt. Het maken van zwarte kleurstof was en is omringd met rituele verbodsbepalingen; de plaats waar zwarte modder gevonden wordt voor de productie van het zwarte kleursel wordt nog steeds geheimgehouden. Rood gold als heilig, zoals overal in Polynesië. Alleen de belangrijkste chefs droegen schoudermantels met rode veren. Rood in de vorm van oker werd op mensen en voorwerpen gewreven.<BR> <BR> Vlechten of raranga<BR> De basistechnieken van het vlechten werden naar Nieuw-Zeeland gebracht vanuit tropisch Polynesië, waar men kokos- en pandanusbladeren gebruikte in plaats van stroken vlas en kiekie. Voor het vlechten worden sommige stroken diagonaal gelegd, terwijl andere onder of boven één of meerdere stroken worden getrokken, wat leidt tot de productie van tal van patronen en objecten. Om een hecht, dicht vlechtwerk te verkrijgen, worden de stroken gekookt en daarna gedroogd. Daardoor krimpen ze en kan dit tijdens het vlechtwerkproces niet meer gebeuren. Matten met gevlochten patronen, whariki genaamd, worden in het gemeenschapshuis met houtsnijwerk op de vloer voor de bezoekers uitgespreid.232 Sir Apirana Ngata was een spilfiguur in het promoten van de<BR> vernieuwing van de gemeenschapshuizen met de oprichting van de School of Maori Arts and Crafts (School van Maorikunst en -ambachten) in 1929. Aangezien Ngata het dragen van schoenen in het gemeenschapshuis aanmoedigde, leerde de school geen raranga aan, omdat de matten dan te vlug zouden verslijten. Maar de traditie werd voortgezet en mensen gingen door met het uittrekken van hun schoenen (zie hoofdstuk 2). Uiteindelijk werden vlechten en fijn weven in de jaren vijftig van de twintigste eeuw nieuw leven ingeblazen door de Ma¯ ori Women’s Welfare League, de Ma¯ori Vrouwenbond voor Sociale Bijstand, en in het bijzonder door Rangimarie Hetet (1892-1995). Kete zijn manden voor het vergaren van geteelde en wilde voedselgewassen. Elke soort mand<BR> was voor een bepaald doel ontworpen. Zo waren er speciale manden voor de zoete aardappel. Deze waren gemaakt van onbewerkt vlas waarbij de vlasstroken naar buiten toe opkrulden zodat ze de schil van de wortelknol niet beschadigden. Manden voor het verzamelen van weekdieren of voor het duiken naar zeevruchten waren ook van onbewerkt vlas gemaakt. Beide types waren opengevlochten met spaties in het weefpatroon, zodat losse grond van de wortelknollen of water en zand van de schelp- en schaaldieren gemakkelijk uit de mand kon vallen of doorsijpelen. Tegenwoordig vertonen kete een veelheid aan patronen die sterk lijken op die van de gevlochten matten. Ze worden gebruikt voor het dragen en opbergen van waardevolle of persoonlijke objecten en verwijzen naar de trots op de eigen culturele identiteit.<BR> <BR> <BR> <BR>

Gevlochten tas

Tas gevlochten door Fiona Walker Jones. Fiona begon met vlechten in 1994 onder leiding van Chrisitina Hurihia Wirihana terwijl ze ook student was in Waiariki Polytechnic in Rotorua. Ze werkt voornamelijk met harakeke (Nieuw-Zeelands vlas) en verwerkt allerlei decoratieve elementen in haar vlechtwerk. Tijdens haar studie in Rotorua kwam ze in contact met de levendige weeftradities van het gebied die ze goed kon gebruiken toen ze naar Hastings terugkeerde.<BR> <BR> De vezelkunsten waren hoofdzakelijk een vrouwenzaak. Kennis over de technieken en materialen werd van de ene generatie op de andere doorgegeven. De vrouwen maakten schoudermantels, vlochten matten (en zeilen), manden, schoeisel, riemen, heupmatten en diverse huishoudelijke artikelen. Binnen de Maorimaatschappij van vóór de Europese contacten waren de mannen ook in de vezelkunsten betrokken maar ze beperkten zichzelf daarbij tot touwwerk en bindtechnieken, nodig voor het bouwen van kano’s en huizen, en bij het vissen en jagen. Weven is vandaag de dag niet langer een vaardigheid voor vrouwen; iedereen mag ervan genieten en het aanleren. In de eenentwintigste eeuw vervullen schoudermantels een centrale rol in het sociale<BR> leven, als tekens van trots op de culturele identiteit, status en mana. Ze worden<BR> gedragen op huwelijken, diploma-uitreikingen en andere gelegenheden zoals verwelkomingsplechtigheden; ook worden ze tijdens begrafenissen over doodskisten gedrapeerd. Geweven stukken zijn voorzien van de draad die de voorouders aan hun levend nageslacht hecht. De gemeenschappelijke woordenschat die men gebruikt om genealogische relaties en textielproductietechnieken te beschrijven, getuigt van de verbindingskwaliteiten<BR> van de vezelkunsten. <BR> <BR> Materialen<BR> Bij hun aankomst in Nieuw-Zeeland brachten de Maori de nodige kennis en vaardigheden mee om boombaststof te produceren. Omdat de papiermoerbeiboom (Brusonetia papyrifera), waarvan de binnenbast gebruikt wordt om boombaststof te maken, in Nieuw-Zeeland niet gedijde, moesten Maori naar andere opties zoeken. Het staat vast dat vogelhuiden werden gebruikt voor het maken van schorten, maar ook robben- en hondenhuid leverden kledingstukken op. Met vallen en opstaan ontdekten de eerste inwoners dat het fijne vlas of harakeke (Phormium tenax) en het grovere bergvlas of wharariki<BR> (Phormium cookianum) belangrijke grondstoffen waren voor schietdraadvlechten.<BR> Afhankelijk van de sterkte, lengte en grootte van de bladeren worden de diverse vlasvariëteiten aangewend voor vloermatten (lange bladeren), oogst- en verzamelmanden (sterke, korte stroken) en voor visnetten en vallen (lange, sterke bladeren). Tot de andere plantmaterialen behoren bladeren van de kiekie (Freycinetia baueriana) om patronen uit te voeren in manden, matten en gerasterde wandpanelen (tukutuku), alsook bladeren van de pingao-zandzegge (Desmoschoenus spiralis) om manden, decoratieve wandpanelen en matten te produceren. De Nieuw-Zeelandse koolpalm (Cordyline australis) was sterker dan vlas en werd gebruikt bij touw- en koordwerk. Veren van tal van Nieuw-Zeelandse vogels werden vaak in schoudermantels verwerkt of als haarornament gedragen. Er worden strikte ceremoniële gebruiken en beperkingen aargenomen, zowel voor het vergaren van het materiaal als voor het weven zelf. Kleuren<BR> Het kleurenpallet omvatte zwart, rood/bruin en geel, allemaal uit natuurlijke bronnen getrokken. Tegenwoordig worden synthetische pigmenten gebruikt. Het maken van zwarte kleurstof was en is omringd met rituele verbodsbepalingen; de plaats waar zwarte modder gevonden wordt voor de productie van het zwarte kleursel wordt nog steeds geheimgehouden. Rood gold als heilig, zoals overal in Polynesië. Alleen de belangrijkste chefs droegen schoudermantels met rode veren. Rood in de vorm van oker werd op mensen en voorwerpen gewreven.<BR> <BR> Vlechten of raranga<BR> De basistechnieken van het vlechten werden naar Nieuw-Zeeland gebracht vanuit tropisch Polynesië, waar men kokos- en pandanusbladeren gebruikte in plaats van stroken vlas en kiekie. Voor het vlechten worden sommige stroken diagonaal gelegd, terwijl andere onder of boven één of meerdere stroken worden getrokken, wat leidt tot de productie van tal van patronen en objecten. Om een hecht, dicht vlechtwerk te verkrijgen, worden de stroken gekookt en daarna gedroogd. Daardoor krimpen ze en kan dit tijdens het vlechtwerkproces niet meer gebeuren. Matten met gevlochten patronen, whariki genaamd, worden in het gemeenschapshuis met houtsnijwerk op de vloer voor de bezoekers uitgespreid.232 Sir Apirana Ngata was een spilfiguur in het promoten van de<BR> vernieuwing van de gemeenschapshuizen met de oprichting van de School of Maori Arts and Crafts (School van Maorikunst en -ambachten) in 1929. Aangezien Ngata het dragen van schoenen in het gemeenschapshuis aanmoedigde, leerde de school geen raranga aan, omdat de matten dan te vlug zouden verslijten. Maar de traditie werd voortgezet en mensen gingen door met het uittrekken van hun schoenen (zie hoofdstuk 2). Uiteindelijk werden vlechten en fijn weven in de jaren vijftig van de twintigste eeuw nieuw leven ingeblazen door de Ma¯ ori Women’s Welfare League, de Ma¯ori Vrouwenbond voor Sociale Bijstand, en in het bijzonder door Rangimarie Hetet (1892-1995). Kete zijn manden voor het vergaren van geteelde en wilde voedselgewassen. Elke soort mand<BR> was voor een bepaald doel ontworpen. Zo waren er speciale manden voor de zoete aardappel. Deze waren gemaakt van onbewerkt vlas waarbij de vlasstroken naar buiten toe opkrulden zodat ze de schil van de wortelknol niet beschadigden. Manden voor het verzamelen van weekdieren of voor het duiken naar zeevruchten waren ook van onbewerkt vlas gemaakt. Beide types waren opengevlochten met spaties in het weefpatroon, zodat losse grond van de wortelknollen of water en zand van de schelp- en schaaldieren gemakkelijk uit de mand kon vallen of doorsijpelen. Tegenwoordig vertonen kete een veelheid aan patronen die sterk lijken op die van de gevlochten matten. Ze worden gebruikt voor het dragen en opbergen van waardevolle of persoonlijke objecten en verwijzen naar de trots op de eigen culturele identiteit.<BR> <BR> <BR> <BR>