Liggend op mijn linkerzijde...

Tekening van een raam met tralies en een deel van het plafond met balk. De tekening is gemaakt op de achterzijde van een blad uit een geïllustreerd Frans boek. Het betreft cel 5 in de gevangenis van Manado. In zijn dagboek "Triest Relaas" dat ook in de collectie aanwezig is, schrijft A.J.P. Borstlap het volgende over deze cel: "We vragen ons af waarheen, maar na een paar honderd meter is het duidelijk dat we naar de gevangenis gaan. We worden daar in ontvangst genomen door een vriendelijk doende Japanse onderofficier, die later Yamada blijkt te heten. Hij stopt ons vriendelijk met ons viertienen in een cel, die volgens het bordje op de deur een capaciteit van zes heeft. De traliedeur wordt met een groot, onvriendelijke hangslot afgesloten en we zitten, figuurlijk en letterlijk. Een houten brits van ongelijke planken, vol met 'prettige' opschriften zal voor de toekomst onze bedden, stoelen, tafels en kasten vervangen. De stemming is uitstekend: we leven en zullen de oorlog, zij het op minder prettige wijze, wel uitleven. Er zijn nu drie zaken waarvoor we ons interesseren: eten, slapen en sanitair. (...) Slapen zal moeilijk gaan: we hebben geen klamboes en we zitten in een waar muskietenhool. Ik bemachtig een molton babydekentje, zodat ik in ieder geval iets over me heen heb. De slaapruimte is ook wat bekrompen. Elf mannen liggen als lepeltjes in een doosje op de brits, drie op de cementen vloer. Als een man zich boven omdraait, moet de hele troep zich omdraaien (...). We slapen natuurlijk geheel gekleed i.v.m. de muskieten. Als we gebruik willen maken van de WC moeten we drie maal op de deur slaan."

Liggend op mijn linkerzijde...

Tekening van een raam met tralies en een deel van het plafond met balk. De tekening is gemaakt op de achterzijde van een blad uit een geïllustreerd Frans boek. Het betreft cel 5 in de gevangenis van Manado. In zijn dagboek "Triest Relaas" dat ook in de collectie aanwezig is, schrijft A.J.P. Borstlap het volgende over deze cel: "We vragen ons af waarheen, maar na een paar honderd meter is het duidelijk dat we naar de gevangenis gaan. We worden daar in ontvangst genomen door een vriendelijk doende Japanse onderofficier, die later Yamada blijkt te heten. Hij stopt ons vriendelijk met ons viertienen in een cel, die volgens het bordje op de deur een capaciteit van zes heeft. De traliedeur wordt met een groot, onvriendelijke hangslot afgesloten en we zitten, figuurlijk en letterlijk. Een houten brits van ongelijke planken, vol met 'prettige' opschriften zal voor de toekomst onze bedden, stoelen, tafels en kasten vervangen. De stemming is uitstekend: we leven en zullen de oorlog, zij het op minder prettige wijze, wel uitleven. Er zijn nu drie zaken waarvoor we ons interesseren: eten, slapen en sanitair. (...) Slapen zal moeilijk gaan: we hebben geen klamboes en we zitten in een waar muskietenhool. Ik bemachtig een molton babydekentje, zodat ik in ieder geval iets over me heen heb. De slaapruimte is ook wat bekrompen. Elf mannen liggen als lepeltjes in een doosje op de brits, drie op de cementen vloer. Als een man zich boven omdraait, moet de hele troep zich omdraaien (...). We slapen natuurlijk geheel gekleed i.v.m. de muskieten. Als we gebruik willen maken van de WC moeten we drie maal op de deur slaan."