Den professor J. van der Waeyen, ongelukkig en schandaleus verdeedigt, van twee predikanten, voormaals zijne discipulen; teegens D°. Balthasar Bekker, en eene der voedsterlingen van de kerk; tot een volstrekt bewys dat den professor niet te verdeedigen, en het geschil teegens hem voldongen is: overtuigelijk, en meer als naa vereysch van zaaken, aangetoont, / door dezelve voedsterling van de kerk

Den professor J. van der Waeyen, ongelukkig en schandaleus verdeedigt, van twee predikanten, voormaals zijne discipulen; teegens D°. Balthasar Bekker, en eene der voedsterlingen van de kerk; tot een volstrekt bewys dat den professor niet te verdeedigen, en het geschil teegens hem voldongen is: overtuigelijk, en meer als naa vereysch van zaaken, aangetoont, / door dezelve voedsterling van de kerk