Otto Frank en de aanvallen op de authenticiteit van het dagboek
Otto Frank en de aanvallen op de authenticiteit van het dagboek
type
broader
note
De authenticiteit van het dagboek is in de loop der jaren vaak betwist. Otto Frank spande rechtszaken aan tegen degenen die het dagboek als een vervalsing aanduiden. Veel van die zaken verzandden, of eindigden in een schikking.
Stielau/Buddeberg
De leraar Lothar Stielau schreef in het blad van de Vereinigung ehemaliger Schüler und der Freunde der Oberschüle zur Dom e.V. Lübeck van 10 oktober 1958 een opstel "Tom Sawyers grosses Abenteuer", met daarin de passage: 'Die gefälschten Tagebücher der Eva Braun, der Königin von England und das nicht viel echtere der Anne Frank haben den Nutzniessern der deutschen Niederlage zwar einige Millionen eingebracht, uns dafür aber auch recht empfindlich werden lassen.' Otto Frank was getuige in de zaak, net als (o.a.) Miep Gies, Jan Gies en Bep Voskuyl.[1] Otto Frank, de uitgevers G. Bermann-Fischer en Lambert Schneider voelden zich door de aantijging van Stielau over de onechtheid en door de kwalificatie 'profiteurs van de Duitse nederlaag' in hun eer gekrenkt.[2]
17 oktober 1961 diende de zaak voor de III. Strafkammer des Landgericht Lübeck. Otto Frank trad ook op als nevenaanklager. Stielau en Buddeberg verklaarden inmiddels in te zien dat het dagboek wel degelijk echt was, en ze betreurden hun eerdere uitlatingen.Tevens bood Stielau zijn verontschuldigingen aan. Dientengevolge trokken Otto Frank en de anderen hun klacht in, waardoor het proces geen verdere doorgang vond.[3]
Walter Hainke
De Oberstaatsanwalt in Darmstadt schreef op 21 november 1966 aan Otto Frank over een brief, die Walter Hainke, in april van dat jaar, aan de burgemeester van Offenbach stuurde. Dit naar aanleiding van het besluit een nieuwe school in Offenbach Anne Frank Schule te noemen. Walter Hainke noemde Anne het 'bedaurenwertens an Fleckfieber verstorbenes Mädchen', dat na haar dood werd misbruikt door haar 'geschäftstüchtige' familie, die aan het overduidelijk vervalste dagboek schatten verdiende. De Oberstaatsanwalt stelde Otto Frank in de gelegenheid een strafklacht in te dienen.[4] Otto Frank deed dat op 9 december 1966. Hij was bereid zijn klacht in te trekken als Hainke zijn beweringen openlijk zou herroepen.[5]
Op 18 februari 1967 trok Otto Frank zijn aanklacht in, ondanks de dubieuze formulering van Hainkes herroeping. Otto Frank vond dat de zaak weinig publieke aandacht verdiende en wilde geen extra aandacht door een proces. [6]
Uitgeverij Ullstein en David Irving
In de inleiding van het boek Hitler und seine Feldherren schreef David Irving in 1975: 'Viele Fälschungen sind aktenkundig wie diejenige des Tagebuchs der Anne Frank, hier erbrachte ein von einem New-Yorker Drehbuchautor angestrengter Zivilprozess den Beweis, dass er es in Zusammenarbeit mit dem Vater des Mädchens geschrieben hatte.'[7] Otto Frank schreef 12 oktober 1975 een beëdigde verklaring waarin hij stelde de vader van Anne te zijn, dat het dagboek door Anne zelf was geschreven en dat dit in de zaak-Stielau genoegzaam - ook door grafologisch onderzoek - iwas vastgesteld.[8]
27 oktober 1975 schreef Ernst Cramer van Axel Springer Verlag (meerderheidsbelang in Ullstein sinds 1959) een excuusbrief aan Otto Frank. De opdracht om de gewraakte passage uit het voorwoord van Irving te schrappen, was al maanden eerder gegeven, maar de controle op de uitvoering was misgegaan. De banden met Irving waren inmiddels verbroken.[9] Otto Frank schreef 30 oktober 1975 aan zijn advocaat F. Fafflok dat hij de brief van Cramer, hoewel hoffelijk gesteld, als onoprecht opvatte. Hij geloofde niet in de genoemde opdracht en benadrukte het feit dat de aankondiging van het boek in nationaalsocialistische bladen verscheen.[10]
Fafflok schreef 14 november 1975 aan Ullstein dat hij namens Otto Frank een schadevergoeding vroeg van DM 30 000, die ten goede zou komen aan de Anne Frank Stichting.[11]
Otto Frank zei dat hij in eerste instantie achter de uitgever aanging, omdat die e.e.a. openbaarde en de schade veroorzaakte.[12] Rond 27 november 1975 constateerde Otto Frank dat hem sinds de Stielau-zaak in 1961 geen aanvallen op de authenticiteit van het dagboek bekend waren. Na de uitgave van het boek van Irving namen ze weer toe.[13]
16 december 1975 benaderde Otto Frank een Engelse advocaat om uit te zoeken of hij Irving kon laten vervolgen (hoewel het boek niet in het Engels was verschenen).[14]
9 januari 1976 toonde Otto Frank zich ontevreden met het tempo waarmee Fafflok de zaak Ullstein aanpakte.[15] Volgens een brief van Fafflok waren er inmiddels beweringen over onechtheid van het dagboek verschenen in o.a. Das Ostpreussenblatt, Deutsche Wochenzeitung en Neue Ordnung.[16]
22 januari 1976 schreef Otto Frank dat hem vanuit Engeland was gezegd dat de kansen tegen Irving gering waren, omdat zijn boek daar niet was uitgebracht. [17]
Fafflok riep Ullstein 18 februari 1976 namens Otto Frank op om uiterlijk 26 februari 1976 in grote dag- en weekbladen het bericht te plaatsen dat de bewering in het voorwoord van Irving onjuist was, en dat de authenticiteit van het dagboek vaststond.[18] In het Börsenblatt für den Deutschen Büchhandlung verscheen 30 april 1976 de rectificatie van Ullstein, hoewel in omfloerstere bewoordingen dan Otto Frank graag had gezien. [19]
16 juni 1976 schreef Kempner aan Otto Frank dat Ernst Cramer van Springer Verlag het volgende aanbood:
- Springer Verlag zou DM 7.000 aan Otto Frank/Anne Frank Stichting betalen. Bovendien zou de heer Springer nog eens DM 10.000 aan de Anne Frank Stichting betalen.
- De uitgeverij zou alle gerechts- en advocatenkosten betalen.
- De uitgeverij zou opnieuw een advertentie in het Börsenblatt plaatsen en zou bij nieuwe beweringen over vervalsing schrijvers/uitgevers daarop aanspreken. [20]
21 juni 1976 antwoordde Otto Frank aan Kempner dat hij het voorstel aanneemt. Hij stelt ook Fafflok daarvan in kennis.[21] Vervolgens bleef het in de kwestie-Irving ruim twee jaar stil.
Op 15 oktober 1979 deed Irving aan Otto Frank het voorstel de dagboeken op echtheid te laten onderzoeken door de firma Hehner & Cox, die onder meer vervalsingen van Canaris en Mussolini had ontmaskerd.[22] Otto Frank antwoorddde op 23 oktober 1979 dat hij al op een soortgelijk verzoek van de Hamburgse rechtbank ingegaan was, op voorwaarde dat het afnemen van papier- en inktmonsters in zijn aanwezigheid in Zwitserland zou gebeuren. [23]
Irving drong op 2 november 1979 opnieuw bij Otto Frank aan op onderzoek door Hehner & Cox, suggererend dat afwijzing erop duidde dat er iets te verbergen was.[24] Op 16 november 1979 antwoordde Otto Frank dat hij vertrouwde op de competentie van een door een Duitse rechtbank aangestelde deskundige en geen prijs stelde op verdere correspondentie. [25]
Irving schreef op 16 januari 1980 aan Otto Frank dat deze ten onrechte weigerde het dagboek aan een onpartijdig onderzoek te laten onderwerpen. Hij meende dat dit het idee van een naoorlogs maaksel zou versterken.[26] Op 4 februari 1980 stuurde Irving Otto Frank een brief waaruit bleek dat hij een advocaat heeft ingezet.[27] Het Otto Frank Archief bevat geen verdere correspondentie in deze zaak.
Richard Harwood
In de nasleep van de Ullstein/Irving affaire kwam Otto Frank een publicatie tegen van Richard Harwood, uitgegeven door de Historical Review Press in Surrey. Hij uit het voornemen ook daar een zaak tegen te beginnen.[28]
- 11 maart 1976: Harwood bleek de schuilnaam van Richard Verrall te zijn. Hij bleek lid van het National Front te zijn. Zeker was dat echter niet. Het pamflet waar het om ging was getiteld Did Six Million Really Die?[29]
- 30 november 1976: het Britse blad Searchlight stelde vast dat Harwood inderdaad Verrall was. [30]
- 4 december 1976: Otto Frank wilde een zaak tegen Verrall beginnen, maar twijfelde of het bewijs van Searchlight ook juridisch sluitend was.[31]
- 5 december 1977: Otto Frank en de andere leden van het Anne Frank Fonds (Fritzi Frank-Markovits, Buddy Elias, Stephan Elias, Vincent Frank, Ernst Levy) besloten tot juridische actie tegen Verrall en de Historical Review Press.[32]
- 22 mei 1979: Otto Frank besloot definitief af te zien van een rechtzaak in Engeland, hoofdzakelijk om gezondheidsredenen. [33]
Van verschillende kanten werd hij erop gewezen dat er mogelijkheden waren te getuigen zonder persoonlijk naar London af te reizen en voor de rechtbank te verschijnen. Dergelijke geluiden kwamen onder meer uit de Britse rechterlijke macht. [34]
- 16 augustus 1979: gezien het grote belang en de mogelijkheid vanuit Zwitserland te getuigen, ging Otto Frank akkoord met voortzetting van de zaak.[35]
- 18 maart 1980: Fritzi Frank-Markovits schreef aan Appleman, die de zaak aanhangig zou maken, dat Otto Frank erg ziek was. Bovendien was het Engelse consulaat in Bazel inmiddels gesloten, waardoor het onmogelijk was geworden daar een getuigenverklaring af te leggen. Ze wees er ook op dat de zaak zeven maanden lang stilgelegen had.[36]
Daarmee ging de zaak als een nachtkaars uit.
Heinz Roth
Roth scheeft een lezersbrief in Neue Ordnung waarin hij n.a.v. het Irving-boek de authenticiteit van het dagboek ontkende. Otto reageerde met en ingezonden brief, die vooralsnog niet geplaatst werd.[37] Otto Frank schreef op 30 maart 1976 dat er een aanklacht tegen Roth liep, en dat er klachten waren ingediend wegens verspreiding van diens pamflet in Bochum, Hamburg en Wiesbaden.[38]
De rechtbank van Frankfurt am Main verbood Roth op 22 juni 1978 om in zijn publicaties bepaalde beweringen te doen. Dit ging met name om de beweringen dat het dagboek een vervalsing en een zwendel van Otto Frank was, en dat dit al meer dan tien jaar als bewezen feit gold. De rechtbank stelde Roth een dwangsom van 500.000 DM of 6 maanden hechtenis per overtreding in het vooruitzicht.[39] Roth ging in beroep, maar dat werd in 1979 afgewezen. Hoewel Roth in 1978 overleden was, kwam er alsnog een hoger beroep, maar dat werd terugverwezen naar een lagere rechtbank. Uiteindelijk werd de zaak niet behandeld.[40]
Ernst Römer
Bij de voorstellingen van Das Tagebuch der Anne Frank in Hamburg deelde Römer in februari 1976 pamfletten uit. Deze bevatten een vertaling van een artikel uit de Historical Review Press. Het pamflet had de kop 'Best-seller, ein Schwindel', en kwam opnieuw met het verhaal over de schadevergoeding aan Levin. Otto Frank diende 15 maart 1976 een aanklacht in. Opnieuw werden de bevindingen van Minna Becker en dr. Hübner aangehaald. Römer kreeg een geldstraf van DM 1.500.[41] Otto Frank trad in deze zaak als nevenaanklager en getuige op.[42].
Robert Faurisson
Otto Frank kreeg via de Anne Frank Stichting een op 5 maart 1977 gedateerde brief van Faurisson, die als geleerde van de universiteit van Lyon interesse voor het dagboek toonde. Otto antwoordde bereid te zijn hem 9 maart 1977 te ontvangen en hem de originele dagboeken te tonen.[43]
Otto Frank beschreef Faurisson in een brief van 30 maart 1977 als een onsympathieke en achterdochtige man.[44] Op 5 april 1978 schreef Otto dat hij slechte ervaringen met Faurisson had, en noemde hem een 'gestoorde man'. Faurisson geloofde volgens Otto Frank het hele onderduikverhaal niet.[45]
Faurisson schreef in de loop van zijn onderzoek onder meer nog aan Kugler (op 28 maart 1977), het echtpaar Gies (op 4 september 1978)[46] en hij bezocht Bep Voskuijl thuis.[47]
Edgar Werner Geiss
Tijdens een zitting in hoger beroep in de zaak-Römer op 28 augustus 1978 verspreidde Geiss pamfletten met aanvallen op de authenticiteit van het dagboek. Ook Geiss kwam met Meyer Levin aan. Hij kreeg zes maanden subsidiair DM 1.500 boete.[48]
1-2 april 1980: In het gemeentehuis van Birsfelden onderzochten deskundigen in opdracht van de Hamburgse rechtbank de manuscripten. Dit in het kader van de zaken tegen Römer en Geiss. Ze namen monsters van het papier en de inkt, en stelden onder meer vast dat er correctietekens – deels met balpen vanwege latere bewerkingen - aangebracht waren. Het gebruikte papier en hoog-ijzerhoudende galnoteninkt waren voor 1950 zeer gebruikelijk. De precieze ouderdom van de papieren en de opschriften was niet eenduidig vast te stellen.[49]
Otto was op dat moment al te ziek om daar een rol in te spelen. Op het moment van zijn overlijden liepen er nog twee zaken, een in Hamburg en een in Frankfurt.[50]
Footnotes
- ^ Anne Frank Stichting (AFS), Anne Frank Collectie (AFC), Otto Frank Archief (OFA), reg. code OFA_104: Aanklacht van de Staatsanwalt Lübeck, 13 januari 1961. De helpers leggen verklaringen af over de onderduikperiode en het schrijven van Anne.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_104: Tenlastelegging tegen Stielau en Buddeberg, p. 15.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Otto Frank aan Robert Kempner, 28 augustus 1975. Kempner was assistent-aanklager in de Neurenberg-processen en schreef Anne Frank und Edith Stein. Zwei von Hunderttausend (1968). Vanwege zijn persoonlijke bekendheid met Ullstein bemiddelt hij in de controverse op de achtergrond. Het Duitse strafrecht kent de mogelijkheid dat in bepaalde gevallen naast de staat, ook familieleden als aanklagers optreden. Otto Frank benutte die mogelijkheid verschillende keren.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_111: Brief Staatsaanwalt Bluhm aan Otto Frank, 21 november 1966
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_111: Brief Otto Frank aan Staatsaanwalt Bluhm, 9 december 1966.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_111: Brief Otto Frank aan herr Oberstatsanwalt, 18 februari 1967.
- ^ David Irving, Hitler und seine Feldherren, Frankfurt am Main: Ullstein Verlag, 1975; AFS, AFC, reg. code OFA_107: Otto Frank aan zijn juridisch adviseur Fritz Fafflok, 25 september 1975.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Verklaring Otto Frank, 12 oktober 1975. Belangrijke getuigen-deskundigen in de Stielau zaak waren dr. Minna Becker, die handschrift onderzoek deed, en dr. Anne Marie Hübner.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Ernst Cramer aan Otto Frank, 27 oktober 1975.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Otto Frank aan Fritz Fafflok, 30 oktober 1975.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Fritz Fafflok aan Ullstein Verlag, 14 november 1975.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Otto Frank aan Fafflok, 27 november 1975.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: P.S. voor Fritz Fafflok in conceptbrief Otto Frank aan W.J. Siedler van Ullstein.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Otto Frank aan Andrew Bateson. Bateson heeft al eerder een succesvol proces tegen Irving gevoerd.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Otto Frank aan Fafflok, 9 januari 1976.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Fritz Fafflok aan Ullstein Verlag, 15 januari 1976.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Otto Frank aan C.C. Aronsfeld (Institute of Jewish Affairs, London).
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Fritz Fafflok aan Ullstein Verlag, 18 februari 1976.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Advertentie.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Robert Kempner aan Otto Frank, 16 juni 1976.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Otto Frank aan Robert Kempner, 21 juni 1976.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: David Irving aan Otto Frank, 15 oktober 1979.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Otto Frank aan David Irving, 23 oktober 1979.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: David Irving aan Otto Frank, 2 november 1979.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Otto Frank aan David Irving, 16 november 1979.
- ^ AFS, AFC. reg. code OFA_107: David Irving aan Otto Frank, 16 januari 1980.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: David Irving aan Otto Frank, 4 februari 1980.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Otto Frank aan C.C. Aronsfeld, 22 januari 1976.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_112: Martin Savitt aan Otto Frank. Savitt is voorzitter van de Defence & Group Relations Department van The Board of Deputies of British Jews.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_112: Anne Frank Stichting aan Otto Frank, 30 november 1976.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_112: Otto Frank aan Maurice Ludmer, 4 december 1976. Ludmer is hoofdredactreur van Searchlight.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_112: Memorandum Anne Frank-Fonds.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_112: Otto Frank aan Martin Savitt, 22 mei 1979.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_112.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_112: Otto Frank aan Stuart Appleman, 16 augustus 1979. Appleman is advocaat bij Parmenter & Co. en behandelt de zaak in Engeland.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_112: Fritzi Frank aan Stuart Appleman, 18 maart 1986.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA 107: Fritz Fafflok aan Ullstein Verlag, 15 januari 1976 en Otto Frank aan Fritz Fafflok, 21 januari 1976.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_107: Otto Frank aan C.C. Aronsfeld, 30 maart 1976.
- ^ Familiearchief Anne Frank-Fonds, Bazel, Otto Frank, AFF_OtF_bdoc_03: Vonnis Landgericht Frankfurt am Main, 22 juni 1978.
- ^ Website Anne Frank Stichting, "The authenticity of the diary of Anne Frank | Anne Frank House" (https://www.annefrank.org/en/anne-frank/go-in-depth/authenticity-diary-anne-frank, geraadpleegd 20 september 2022).
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_108: Vonnis Amtsgerich Hamburg, 13 januari 1977.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_108: Antwoord op vragen in Senaat van Hamburg.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_109: Otto Frank aan Robert Faurisson, 9 maart 1977.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_109: Otto Frank aan L. de Jong, 30 maart 1977.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_109: Otto Frank aan C. Blom, 5 april 1978. Blom is een vroegere medewerker van Uitgeverij Contact.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_109: Diverse correspondentie inzake Faurisson.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_109: Bep Voskuijl aan Otto en Fritzi Frank, 29 augustus 1978.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_108: Vonnis Amtsgericht Hamburg-Altona, 6 april 1979.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_108: Rapport Bundeskriminalamt, 28 mei 1980.
- ^ AFS, AFC, reg. code OFA_062: Necrologie Otto Frank door: onbekend, p. 3.